This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Du hast 3 min für:
Je hebt 3 min om:
te gaan zitten
jas uit
oortjes uit
mobiel in je tas
laptop gesloten op tafel
boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Slide 2 - Slide
Was machen wir heute?
Fragewörter üben
Wanneer schrijf je een hoofdletter?
Selbständig arbeiten
Spiel
Abschluss/ deutsches Lied
Slide 3 - Slide
Lernziel
Aan het einde van de les weet je welk bepaald lidwoord der, die of das je gebruikt voor de zelfstandige naamwoorden, doordat je opdrachten maakt.
Welk onbepaald lidwoord ein, eine, kein, keine je gebruikt voor de zelfstandige naamwoorden, doordat je opdrachten maakt.
welke vraagwoorden er in het Duits zijn
wanneer je een hoofdletter moet schrijven
Slide 4 - Slide
Was...?
Wann...?
Wer...?
Wo...?
Wie...?
Woher...?
Wat...?
Wanneer...?
Wie...?
Waar...?
Hoe...?
Waar...vandaan?
timer
1:00
Slide 5 - Slide
Was
wann
Wer
Wo
Wie
Woher
Wat
Waar
Wanneer
Hoe
Wie
Waar...vandaan.
Slide 6 - Drag question
_________ ist das? Das ist meine Schwester.
A
Wo
B
Wer
C
Was
D
Woher
Slide 7 - Quiz
_______ steht Janneke? Sie steht neben Hannah.
A
Warum
B
Wo
C
Wer
D
Wie
Slide 8 - Quiz
Britt, .....................kommst du? Ich komme aus Amsterdam.
A
Woher
B
Wie
C
Wo
D
Wann
Slide 9 - Quiz
_______hat Janneke in der Hand? Ein Buch!
A
Warum
B
Wie
C
Wo
D
Was
Slide 10 - Quiz
_______ heißt du? Ich heiße Britt.
A
Was
B
Warum
C
Wie
D
Wo
Slide 11 - Quiz
_______ machst du morgen, Janneke? Ich gehe in die Schule.
A
Wann
B
Woher
C
Warum
D
Was
Slide 12 - Quiz
_______stehst du morgens auf, Britt? Ich stehe um 7 Uhr auf.
A
Wie
B
Wann
C
Warum
D
Woher
Slide 13 - Quiz
Hoofdletters!
Wanneer schrijven we in het Duits een hoofdletter?
* alle zelfstandige naamwoorden zijn met een Hoofdletter
* aan het begin van de zin
* voornamen en achternamen en merknamen, naam van clubs
* namen van steden en landen
Slide 14 - Slide
An die Arbeit
Machen im Buch:
Opdracht 9 + 10, blz. 37 (Onderstreep de hoofdletters in het tekstje)
Opdracht 1, blz. 38 (Vertaal eerst de vragen en geef daarna antwoord op de vraag in het Duits)
Opdracht 2 op blz. 38 (Gebruik de woorden uit Lektion 6 op blz. 45)
Wie? Eerste 5 minuten niet praten en geen vragen stellen. Daarna fluisteren en vragen stellen.
Fertig? Test jezelf online, Kapitel 1.5 (kijk wat je nog lastig vindt en oefen daarmee. Dat kunnen de vraagwoorden zijn of de lidwoorden.
timer
5:00
timer
5:00
Slide 15 - Slide
Was wisst ihr noch?
* noem de 4 lidwoorden in het Duits
* Noem 2 vraagwoorden in het Duits
Slide 16 - Slide
Spiel
Slide 17 - Slide
Levend Memory
Twee personen gaan even op de gang staan. Zij zijn samen twee teams. Ze bekijken de woordjes van Lektion 4, 5, 6 op bladzijde 44-45.
De rest krijgt van mij een nummer 1t/m 13. Je zoekt je partner op met hetzelfde nummer.
Jullie kiezen samen een woord op het bord. De ene kiest het Nederlandse woord en de ander de Duitse vertaling.
De twee teams komen terug in de klas. Ze staan voor in de klas en het eerste team noemt de naam van een klasgenoot. Deze persoon zegt zijn woord. Dan noemt het eerste team nog een naam en deze persoon zegt zijn woord.
Als twee personen matchen sluiten zij aan bij team 1 of 2.