Do 4 febr. Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.

Lesdoelen 
Aan het einde van deze les..
    - ... weet je wat een enkelvoudige en samengestelde zin is.
    - ... weet je wat een voegwoord is.
    - ... kan je enkele onderschikkende voegwoorden benoemen.
    - ... kan je enkele nevenschikkende voegwoorden benoemen.
   
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesdoelen 
Aan het einde van deze les..
    - ... weet je wat een enkelvoudige en samengestelde zin is.
    - ... weet je wat een voegwoord is.
    - ... kan je enkele onderschikkende voegwoorden benoemen.
    - ... kan je enkele nevenschikkende voegwoorden benoemen.
   

Slide 1 - Slide

Voegwoorden
1.  Nevenschikkende voegwoorden: en, want, maar en of.
   --> VERBINDEN TWEE HOOFDZINNEN MET ELKAAR.

2. Onderschikkende voegwoorden: dat, daarom, als, hoewel, indien, mits, tenzij, toen enzovoort.
  --> VERBINDEN HOOFDZIN + BIJZIN MET ELKAAR.

Let op: het woordje of kan ook als onderschikkend voegwoord voorkomen!

Slide 2 - Slide

Theorie
Hoe herken je een hoofdzin en hoe een bijzin in een zin?
Antwoord: aan onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden + de plaats van de persoonsvorm en het onderwerp ten opzichte van elkaar.

Hoofdzinnen: ow + pv naast elkaar.
Bijzinnen: ow + pv ver uit elkaar.

De jongen mag niet meer op de tractor rijden, omdat hij deze gisteren in de sloot parkeerde.



Slide 3 - Slide

Opdracht 11 4 a/b
Maak een zin waarin 'of' een onderschikkend voegwoord is.

Slide 4 - Open question

De fruitboom heeft mooi gebloeid, maar door de droogte blijven de vruchten weg.

Slide 5 - Open question

4) De geplande stranddag voor de tweedeklassers zeg ik af als het blijft regenen.

Slide 6 - Open question

5) De marktkoopman heeft zijn prijzen verhoogd, want de huur voor de kraam is duurder.

Slide 7 - Open question

6) Het alarm van die auto ging af toen de poes op het dak van de auto sprong.

Slide 8 - Open question

Opdracht 13 





1 stereotype = znw
 2 is = kww
 3 Dat = aanw. vnw
 4 zijn = zww (geeft plaats aan)
 5 ze = pers. vnw
 6 heb = zww

Slide 9 - Slide

Vul de woordsoorten in van 7 en 8

Slide 10 - Open question