bron 4
Marcus van Vaernewijck is lid is van het Gentse stadsbestuur. Hij beschrijft in zijn dagboek hoe op 22 augustus 1566 hoogbaljuw1) Adolf van Bourgondië bezoek krijgt van Lieven Onghena en twee medestanders:
Ze betraden zijn ontvangstkamer en stelden zich voor als aanhangers van de nieuwe religie. Ze kwamen als onderhandelaars, om te vermijden dat er zich enig kwaad of oproer zou voordoen tegen het voornemen en absolute verlangen van de geuzen om de beelden te breken. (…) Toen hij [de hoogbaljuw] dat hoorde kreeg hij grote schrik. (…) Het gerucht dat men de beelden wou breken was al drie of vier dagen oud of nog ouder. Toen de hoogbaljuw hoorde dat er al een samenscholing aan de gang was bij het Tempelhuis2), heeft hij hen gevraagd om voorzichtig te zijn bij het weghalen van de beelden en er naar behoren mee om te springen, met de grootst mogelijke omzichtigheid. (…) Om enige garantie te hebben stuurde de hoogbaljuw enkele van zijn dienaars met hen mee, die het nakomen van zijn bevel moesten bewaken, zodat er een minimum aan schade was. Meester Artus Boessin was een van de voornaamste dienaars, die door de hoogbaljuw meegestuurd werd. (…) In het gezelschap van Lieven Onghena en zijn kompanen zijn ze naar het Tempelhuis getrokken, waar ze de koster bevel hebben gegeven om de poort van het kerkhof open te maken en meteen ook de deur van de kerk. De toeloop van volk, meestal vreemdelingen, schamele kerels, groeide meteen aan tot wel vijf- of zeshonderd. Ze hadden zich allemaal samen naar binnen gewurmd, zodat de kerk en het kerkhof vol volk stonden. Toen de hiervoor genoemde Artus dit zag hield [hij] een korte toespraak. Hij legde uit dat hij en nog anderen die daar aanwezig waren, door de heer hoogbaljuw waren gezonden met de expliciete opdracht erop toe te zien dat niemand het zou wagen te breken tenzij hij daartoe opdracht had. (…)
.