verpleegtechnische vaardigheden

Verpleegtechnische vaardigheden 
 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Verpleegtechnische vaardigheden 
 

Slide 1 - Slide

hoelang mag deze drain
gemiddeld blijven zitten?
A
1 week
B
4-5 dagen
C
3 dagen
D
totdat hij eruit valt

Slide 2 - Quiz

Een T drain is een T vormige drain die in de galwegen wordt achtergelaten.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Bij passieve drainage wordt de drain aangesloten op een vacuümpomp.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat is dit voor stoma
A
Colostoma
B
Enkelloop stoma
C
Urostoma
D
Dubbelloops ileostoma

Slide 5 - Quiz

Wat wordt er bedoelt: voorwaarden om een verpleegtechnische vaardigheid veilig uit te voeren?

Slide 6 - Mind map

Verzorgen van een suprapubische katheter is een voorbehouden handeling
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Hoe noem je de buikopening waar de suprapubisch katheter ingaat?
A
buikopening
B
lumen
C
fistel
D
plasbuis

Slide 8 - Quiz

Moet je de suprapubisch katheter draaien of dompelen?
A
Draaien wel maar Dompelen mag niet meer
B
Afhankelijk van voorschrift arts,
C
Dagelijks draaien en dompelen
D
Wekelijks draaien en dompelen.

Slide 9 - Quiz

Wat is het doel van een infuus?
A
Vloeistoffen toedienen
B
Medicijnen toedienen
C
Bloed toedienen
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 10 - Quiz

NaCL is
A
Een glucoseoplossing
B
Een zoutoplossing
C
Een kaliumoplossing
D
Een insulineoplossing

Slide 11 - Quiz

Wat is een contra-indicatie bij het toedienen van NaCL
A
Hyponatriëmie
B
Hyperglykemie
C
Hypoglykemie
D
Hypernatriëmie

Slide 12 - Quiz

Is glucose 5% een goede infuusvloeistof om enkel vochttekorten te behandelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Waarom is glucose 5% niet bedoeld om enkel vochttekorten te voorkomen?
A
De glucosespiegel stijgt hierdoor
B
Bevat geen zouten, waardoor het de osmotische waarde vermindert
C
De osmotische waarde kan door een teveel aan glucose stijgen
D
De glucosespiegel daalt hierdoor ernstig

Slide 14 - Quiz

Wat is een indicatie om iemand medicatie i.v. te geven?
A
Snel therapeutisch effect
B
Zorgvrager heeft daar goede vaten voor
C
Gemakkelijke manier
D
Kan niet op een andere manier toegediend worden

Slide 15 - Quiz

PICC lijn
Perifeer infuus
Hickman katheter
Centraal veneuze catheter
Port-a-cath

Slide 16 - Drag question

Wat betekent Parenteralia?
A
Kleine amoebe (micro-organisme) dat zich in bloed bevindt
B
Speciaal soort infuuslijn die je bij een CVC gebruikt
C
Medisch handboek over medicatie
D
Aansluiten van een infuus aan de buitenzijde van de maag

Slide 17 - Quiz

Wat is het doel van een venapunctie?
A
Bloed afnemen omdat iemand er teveel van heeft
B
Bloed injecteren met antistoffen
C
Bloed afnemen omdat iemand zijn hb te laag is
D
Bloed afnemen om te laten onderzoeken op afwijkingen

Slide 18 - Quiz

Wat voor bloedvat prik je aan bij een venapunctie?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 19 - Quiz

Wat wordt er gecontroleerd als de BSE in kaart moet worden gebracht?
A
Basaal sikkelcel endometriose
B
Basiseiwitsufficiëntie
C
Bezinkingssnelheid
D
Benigne stra-erytrocyt

Slide 20 - Quiz

Met welk orgaan heeft de TSH waarde een directe link?
A
Alvleesklier
B
Schildklier
C
Lever
D
Endeldarm

Slide 21 - Quiz

Waar geeft de CRP waarde informatie over?
A
Hoeveelheid natrium in het bloed
B
Aanwezigheid acute ontsteking
C
Aanwezigheid plasmaverrijkte cellen
D
Hoeveelheid kalium in het bloed

Slide 22 - Quiz

Bij welke functie speelt het HB een grote rol?
A
Zuurstoftransport in het lichaam
B
Osmotische druk in de longen
C
Zuurtegraad in de maag
D
Mictiedrang bij de blaas

Slide 23 - Quiz

Welke informatie moet er op de bloedbuis staan?
A
Naam, geboortedatum en geslacht
B
Locatie en contactgegevens patiënt
C
Naam van de arts
D
Datum en tijd afname

Slide 24 - Quiz

Wat is de meest voordelige plek om de venapunctie te doen?
A
Elleboogholte aangedane zijde
B
Elleboogholte niet-aangedane zijde met infuus
C
Elleboogholte aangedane zijde met infuus
D
Elleboogholte niet- aangedane zijde

Slide 25 - Quiz

1 ML zijn ...
A
10 druppels
B
15 druppels
C
20 druppels
D
25 druppels

Slide 26 - Quiz

Dermaal
Per os 
Rectaal
Subcutaan
Intramusculair
Epiduraal of intrathecaal
Intraveneus
Inhalatie
Huid, bv  corticosteroïdenzalf bij eczeem en een fentanyl pleister bij pijn
Mond, tablet, smelttablet, drank, capsule en spray onder de tong (sublinguale toediening)
Endeldarm, bv zetpil of klysma
Onder de huid
In de spier
Naast het ruggenmerg, of in de vliesruimte rond het ruggenmerg ingespoten, bv anesthesie
In de ader
Verneveling, bv luchtwegverwijders of neusspray, bv pijnstilling

Slide 27 - Drag question

Polyfarmacie
Octrooi
Antagonist
Agonist
Biologische beschikbaarheid
Plasmaspiegel
Therapeutische breedte
Toxische spiegel
Halfwaardetijd
Gebruik van meerdere medicijnen per patiënt
Alleenrecht
Remmen van effecten
Activeren of verhogen van een stof of enzym
Het gedeelte medicatie dat na toediening in de bloedbaan komt
De concentratie van een medicijn in de bloedbaan
Gebied tussen minimaal effectieve concentratie (MEC) en maximaal veilige concentratie (MVC) 
Concentratie van medicijnen waarboven (ernstige) bijwerkingen optreden
 Tijd die nodig is om een medicijn de helft van de oorspronkelijke plasmaconcentratie te laten bereiken

Slide 28 - Drag question

1. Het toedienen van injecties is parenteraal.
2. Het toedienen van medicatie per sonde is enteraal
A
1 = juist 2 = onjuist
B
1 en 2 zijn beide juist
C
1 en 2 zijn onjuist
D
1 = onjuist 2 = juist

Slide 29 - Quiz