11.3 Je lijkt op

H11: Erfelijkheid
 11.3   Je lijkt op
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

H11: Erfelijkheid
 11.3   Je lijkt op

Slide 1 - Slide

H9: Erfelijkheid
11.3 Je lijkt op ...

Slide 2 - Slide

Deze les
-Dagopening
-Huiswerk bespreken
-Uitleg 11.3
           Begrippen goed kennen! 

-Maken opdrachten 11.3

Slide 3 - Slide

Huiswerk was (controle)
-Lees paragraaf 11.2
-Maak van deze paragraaf de vragen 5, 6, 7, 8, 9, 12, 13, 14
-Kijk je werk na en verbeter. 

Ondertussen: Lees 11.3 blz 104 in stilte
maak, 3, 4 en 5

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen wat een homozygoot en wat een heterozygoot genotype is.
2. Je kunt uitleggen wat een dominant en een recessief gen is.
3. Je kunt genotypen noteren in letters.
4. Je kunt uitleggen wat een intermediair fenotype is.

Slide 5 - Slide

11.3
                                                  Stil lezen blz. 104
klaar? --> 
Maak van paragraaf 11.3 de opdrachten: 3, 4, en 5
timer
7:00

Slide 6 - Slide

Elke ouder geeft van elk paar één chromosoom door.
Er zijn twee chromosomen.
Helft chromosomen van moeder
Helft chromosomen van vader


Herhaling....

Slide 7 - Slide

Genotypen noteren
De ouders zijn heterozygoot
ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. 
Bruin haar is het dominante gen
De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. Rood haar is het recessieve gen.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Genotypen noteren
Dominant gen - Hoofdletter
Recessief gen - kleine letter

AA = homozygoot dominant
Aa = heterozygoot
aa = homozygoot recessief

Slide 10 - Slide

Donker = 
Rood = 

Genotype:                 ____________      ______________     _____________     _____________
Opdracht 8 

Slide 11 - Slide

Maak nu opdracht 8, 9 en 10
Klaar? Lees blz 109

Slide 12 - Slide

H9: Erfelijkheid
11.3 Je lijkt op ...

Slide 13 - Slide

Deze les
-Bespreken 9 en 10 
-Uitleg 11.3 vervolg
           Begrippen goed kennen! 

-Maken opdrachten 11.3

Slide 14 - Slide

Genotypen noteren
Dominant gen - Hoofdletter
Recessief gen - kleine letter

AA = homozygoot dominant
Aa = heterozygoot
aa = homozygoot recessief

Slide 15 - Slide

Intermediaire eigenschappen
Een fenotype is intermediair als beide genen even sterk zijn. Er is géén dominant of recessief gen:

Slide 16 - Slide

Belangrijke begrippen:
Fenotype = uiterlijk (blauwe ogen, spitse neus, krullend haar)
Genotype = AA of Aa of aa (in tweetallen gekregen van ouders)
Homozygoot = 2 dezelfde genen (AA of aa)
Heterozygoot = 2 verschillende genen (Aa)
Dominant gen = overheersend, komt tot uiting (A of B of E) Recessief gen = niet overheersend, komt niet tot uiting
                                    (a of b of e) 

Slide 17 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen wat een homozygoot en wat een heterozygoot genotype is.
2. Je kunt uitleggen wat een dominant en een recessief gen is.
3. Je kunt genotypen noteren in letters.
4. Je kunt uitleggen wat een intermediair fenotype is.

Slide 18 - Slide

Maak nu opdracht 11, 13 en 14
Klaar? Kijk alle opdrachten van 11.3 na! 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video


Hiernaast zie je een afbeelding waarin via het genotype wordt uitgelegd hoe het kan dat 2 ouders met donker haar een kind krijgen met rood haar.
 Juist of onjuist

In de zaadcellen van de jongen kunnen zowel het gen voor donker als voor rood voorkomen
A
juist
B
onjuist
C
niet te zeggen

Slide 21 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de vader, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen

Slide 22 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de zoon, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen

Slide 23 - Quiz


De vader is Heterozygoot voor haarkleur. Zijn haar is bruin. Wat is het dominante gen?
A
Bruin
B
Rood
C
Bruin en rood
D
Geen van beiden

Slide 24 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. De vader is heterozygoot voor de haar kleur bruin. Hoe noteer je dit?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 25 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van deze jongen?
A
Homozygoot dominant AA
B
Heterozygoot Aa
C
Homozygoot ressecief aa
D
Homozygoot dominant aa

Slide 26 - Quiz


Noteer het genotype van de moeder. Vermeld erbij of het om homozygoot of heterozygoot gaat.

Slide 27 - Open question

AA is
AA staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 28 - Quiz

aa
aa staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 29 - Quiz

Aa
Aa staat voor 
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief

Slide 30 - Quiz


Hoe zijn de ouders van de jongen aan het gen voor rood haar gekomen?

Slide 31 - Open question


Bekijk de afbeelding hiernaast. Wat is het dominante gen?
A
Zwart
B
Wit
C
Beiden
D
Geen

Slide 32 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van de haan?
A
Zwart
B
AzAz
C
AA
D
Homozygoot

Slide 33 - Quiz

Een cavia met langhaar paart met een cavia met kort haar. Het jong heeft half lang haar.
a:Wat kun je zeggen over de eigenschap haarlengte bij cavia's?
b: Noteer van beide cavia's het genotype.

Slide 34 - Open question



De ziekte van Duchenne is een aangeboren spierziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen op het X-chromosoom.
Wie hebben meer kans op de ziekte van Duchenne, mannen of vrouwen? Leg je antwoord uit. [1p]

Slide 35 - Open question

Een bepaalde erfelijke eigenschap geeft bij poezen een zwarte of een rode vachtkleur.
Uit een rode kat en een rode kater, beide heterozygoot, worden tien jonge poesjes geboren.
Welke uitspraak over de jonge poesjes is juist?

Een bepaalde erfelijke eigenschap geeft bij poezen een zwarte of een rode vachtkleur.
Uit een rode kat en een rode kater, beide heterozygoot, worden tien jonge poesjes geboren.
Welke uitspraak over de jonge poesjes is juist?

A
De jongen zijn allemaal rood
B
De jongen zijn allemaal zwart.
C
Een grootste deel van de jongen is zwart en een kleiner deel is rood.
D
Een grootste deel van de jongen is rood en een kleiner deel is zwart

Slide 36 - Quiz