13 mei 2024

Grammatica: 5.7 Het meewerkend voorwerp 
Les 1
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica: 5.7 Het meewerkend voorwerp 
Les 1

Slide 1 - Slide

lesprogramma
  • doel van de les
  • herhaling onderwerp en lijdend voorwerp
  • uitleg meewerkend voorwerp en aantekeningen maken
  • samen oefenen
  • zelfstandig aan de slag met de opdrachten 
  • terugblik

Slide 2 - Slide



  • Je weet wat een meewerkend voorwerp is.
  • Je kunt meewerkend voorwerp vinden in een zin.
  • Je kunt een bijwoordelijke bepaling herkennen in een zin.

Slide 3 - Slide

Even herhalen
Onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 4 - Slide

Dus...
Gezegde = alle werkwoorden in de zin
Onderwerp = wie / wat + gezegde
Lijdend voorwerp = wie / wat + gezegde + onderwerp

Slide 5 - Slide

Aantekeningen Meewerkend voorwerp
In een zin met een meewerkend voorwerp:
• geeft het onderwerp iets aan het mv;
• laat het onderwerp iets zien aan het mv;
• doet het onderwerp iets voor het mv.

Je vindt het meewerkend voorwerp met de vraag:
Aan (of voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?



Slide 6 - Slide

0

Slide 7 - Video

Aantekeningen Meewerkend voorwerp
Voorbeeld:
Tabitha | stuurt | (aan) Koen | een lief whatsappje.
wg = stuurt
o = Tabitha
lv = een lief whatsappje
mv = (aan) Koen

Als je zinsdelen gaat benoemen, werk je altijd met een vaste volgorde.
1 Je zoekt altijd éérst de pv.
2 Daarna benoem je het wg, o en lv.
3 Tot slot benoem je het meewerkend voorwerp.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Samen oefenen

Slide 11 - Slide

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 12 - Drag question

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 13 - Drag question

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 14 - Drag question

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Er staat geen meewerkend voorwerp in deze zin

Slide 15 - Quiz

Meewerkend voorwerp
A
Woordsoort
B
Zinsdeel

Slide 16 - Quiz

Ik zie hem

hem = ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend Voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
gezegde

Slide 18 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 19 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz


A
Ik kan het meewerkend voorwerp altijd vinden.
B
Ik kan meestal het meewerkend voorwerp vinden.
C
Ik snap er nog niets van.

Slide 22 - Quiz

Werkboek
Maken opdracht 
1-2-3-4 
op blz. 118 - 120
Dit is ook je huiswerk!

Klaar......versterk jezelf --> het meewerkend voorwerp


Slide 23 - Slide

Grammatica: 5.7 Het meewerkend voorwerp 
Les 2

Slide 24 - Slide

Spoorboekje

  • Nakijken huiswerk 
  • Herhalen
  • Samen maken opdracht 9
  • Zelfstandig maken opdracht 5-6-7-10
  • Instructie kader
  • Online aan de slag

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Samen oefenen
Neem bladzijde 123 van je werkboek erbij.

We maken samen opdracht 9

Zorg dat je goed meedoet en dat de antwoorden goed in je schrift staan. Deze opdracht maak je ook bij je proefwerk.

Slide 27 - Slide

Werkboek
Maken opdracht 
5-6-7-10
op blz. 120-124
Dit is ook je huiswerk!
Klaar......versterk jezelf --> het meewerkend voorwerp
  • Kader: samen instructie


Slide 28 - Slide

Kader
Bijwoordelijke bepalingen (bwb) geven informatie over het werkwoordelijk gezegde of over de hele zin.
Ze geven een antwoord op een vraag. Bijvoorbeeld:
  • Waar?
  • Waarom?
  • Hoe?
  • Waarmee?

Als je een zin ontleedt, zoek je de pv, werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. De zinsdelen die je overhoudt, zijn bijwoordelijke bepalingen.

Slide 29 - Slide

Kader
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.

pv = heeft
werkwoordelijk gezegde = heeft verzwikt
onderwerp = Luuk
lijdend voorwerp = zijn enkel
Meewerkend voorwerp = x



Slide 30 - Slide

Kader
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.

Wanneer heeft Luuk zijn enkel verzwikt?
tijdens de wedstrijd = bijwoordelijke bepaling
Hoe heeft Luuk zijn enkel verzwikt?
lelijk = bijwoordelijke bepaling

wg = heeft verzwikt
o = Luuk
lv = zijn enkel
bwb = Tijdens de wedstrijd lelijk


Slide 31 - Slide

Kader
Soms is een bwb géén antwoord op een duidelijke vraag. Bijvoorbeeld bij de woorden niet, misschien, toch, gelukkig en hopelijk. Toch benoem je die ook als bijwoordelijke bepaling:


Gelukkig | gaf | mijn mentor| mij | toch| een hoger cijfer!
wg = gaf
o = mijn mentor
lv = een hoger cijfer
mv = mij
bwb = Gelukkig toch
In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.
Een bijwoordelijke bepaling die uit een aantal woorden bestaat, begint vaak met een voorzetsel.

Slide 32 - Slide

Kader
Jullie maken opdracht 1-4-6-9 online

Slide 33 - Slide