5.7 Grammatica en 5.8 Spelling

Pak je laptop en ga naar lessonup.app en voer de code in.


1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Pak je laptop en ga naar lessonup.app en voer de code in.


Slide 1 - Slide

Deze week
Les 1:
- Uitleg 5.7 Grammatica
- 5.7 maken
Les 2:
- Uitleg 5.8 Spelling
- 5.8 maken
Les 3:
- Dictee en weektaak afmaken

Let op! Volgende week is het PTD van 4.5, 4.7, 4.8, 5.5, 5.7 en 5.8!

Slide 2 - Slide

5.7 Grammatica
Je leert de bijwoordelijke bepaling herkennen.

We herhalen het vinden van het:
- persoonsvorm
- werkwoordelijk gezegde
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp

Slide 3 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
- persoonsvorm = een werkwoord. Vind je door de zin vragend te maken en/of in een andere tijd te zetten. 
- werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
- onderwerp = wie/wat + werkwoordelijk gezegde
- lijdend voorwerp = wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
- meewerkend voorwerp = aan/voor wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 4 - Slide

We gaan de volgende zin ontleden:
Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.

Slide 5 - Slide

Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 6 - Open question

Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.
Andere tijd:
Tijdens de wedstrijd had Luuk zijn enkel verzwikt.

Vraagzin:
Heeft Luuk tijdens de wedstrijd zijn enkel verzwikt?

heeft = pv

Slide 7 - Slide

Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 8 - Open question

Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. Ook de persoonsvorm!

wg = heeft verzwikt

Nu kan je deze zinsdeelstrepen zetten:
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk zijn enkel lelijk | verzwikt.

Slide 9 - Slide

......................................................WG................................................................WG.....
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk zijn enkel lelijk | verzwikt.|

Wat is het onderwerp?

Slide 10 - Open question

Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk zijn enkel | verzwikt.
Onderwerp = wie/wat + werkwoordelijk gezegde
       wie/wat heeft verzwikt?
       Luuk

Luuk = onderwerp (en dus ook een zinsdeel)

Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel lelijk | verzwikt.

Slide 11 - Slide

......................................................WG.........O...................................................WG.....
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel lelijk | verzwikt.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 12 - Open question

Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel lelijk | verzwikt.
Lijdend voorwerp = wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
       wie/wat heeft Luuk verzwikt?
       zijn enkel
zijn enkel = lijdend voorwerp (en dus ook een zinsdeel)

Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt

Slide 13 - Slide

......................................................WG.........O.................LV...............................WG.....
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 14 - Open question

Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt
Meewerkend voorwerp = aan/voor wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp 
       aan/voor wie/wat heeft Luuk zijn enkel verzwikt?
       ????
Geen meewerkend voorwerp

Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt

Slide 15 - Slide

De bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag, zoals:
- Waar?
- Waarom?
- Hoe?
- Waarmee?

Zinsdelen die je overhoudt na het zoeken van de pv, wg, o, lv en mv, zijn bijwoordelijke bepalingen (bwb).

Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt

Slide 16 - Slide

De bijwoordelijke bepaling
De woorden niet, misschien, toch, gelukkig en hopelijk zijn ook bijwoordelijke bepalingen. 


Slide 17 - Slide

......................................................WG.........O.................LV...............................WG.....
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.

Welke stukken blijven over? Dit zijn de bijwoordelijke bepalingen.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Maken
Opdracht 1, 4, 6, 7 en 9 van 5.7 Grammatica


Klaar?
1. Maak opdracht 1 van 5.8 Spelling
2. Maak de 'versterk jezelf: ontleden - zinsdelen' (online)
3. Maak de 'Test jezelf' van 4.5, 4.7, 4.8, 5.5 en 5.7 (online)

Slide 20 - Slide

5.8 Spelling
In deze paragraaf leer je:
• het schema werkwoordspelling gebruiken;
• Engelse werkwoorden spellen;
• wanneer je een apostrof schrijft;
• tien dicteewoorden.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Engelse werkwoorden
Wie downloadt er nou nog? Lekker streamen!

Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden. 

Slide 23 - Slide

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden. 


Slide 24 - Slide

Engelse werkwoorden
Werkwoorden als saven, timen en daten behouden hun -e in de stam.


Slide 25 - Slide

Engelse werkwoorden
Werkwoorden met een dubbele medeklinker 'vernederlandsen' we vaak.


Slide 26 - Slide

Jette (facebooken) me met goed nieuws.

Slide 27 - Open question

We hebben gisteren (shoppen).

Slide 28 - Open question

Bij die mensen (babysitten) zij vroeger vaak.

Slide 29 - Open question

Ik (scrollen) wat tussen de pagina's.

Slide 30 - Open question

Apostrof
De apostrof is een komma in een woord, zoals in A4'tje. 

Wanneer schrijf je een apostrof?

1 Bij het meervoud van woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u of -y. Je zou het woord anders verkeerd uitspreken.
ski’s, baby’s, foto’s, pizza’s, menu’s

Slide 31 - Slide

Apostrof
2 Als je wilt aangeven dat iets van iemand is en je zou het woord anders verkeerd uitspreken.
Anja’s tablet, Ivo’s jas
Let op: eindigt het woord op een s-klank, dan schrijf je alléén een apostrof.
Felix’ vrienden (de vrienden van Felix) Bas’ voetbalteam (het voetbalteam van Bas)
3 Bij verkleinwoorden die eindigen op -y.
baby’tje, pony’tje
4 Na cijfers (A4’tje) en bij woorden als vmbo’er, BN’er. Ook als die woorden in het meervoud staan.
mp3’tje, bh’s, cd’s

Slide 32 - Slide

Ik ga dit weekend naar drie (party).

Slide 33 - Open question

Ik ga met (Lies) vrienden naar de kermis.

Slide 34 - Open question

Mijn broer is een (vmbo).

Slide 35 - Open question

Maken
5.7: opdracht 1, 4, 6, 7 en 9 
5.8: opdracht 1, 3, 4, 6, t/m 11

Klaar?
2. Maak de 'Versterk jezelf: ontleden - zinsdelen' (online)
3. Maak de 'Test jezelf' van 4.5, 4.7, 4.8, 5.5, 5.7 en 5.8 (online)

Slide 36 - Slide