Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.
Slide 5 - Slide
Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt. Wat is de persoonsvorm?
Slide 6 - Open question
Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.
Andere tijd:
Tijdens de wedstrijd had Luuk zijn enkel verzwikt.
Vraagzin:
Heeft Luuk tijdens de wedstrijd zijn enkel verzwikt?
heeft = pv
Slide 7 - Slide
Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 8 - Open question
Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verzwikt.
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. Ook de persoonsvorm!
wg = heeft verzwikt
Nu kan je deze zinsdeelstrepen zetten:
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk zijn enkel lelijk | verzwikt.
Slide 9 - Slide
......................................................WG................................................................WG..... Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk zijn enkel lelijk | verzwikt.|
Wat is het onderwerp?
Slide 10 - Open question
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk zijn enkel | verzwikt.
Onderwerp = wie/wat + werkwoordelijk gezegde
wie/wat heeft verzwikt?
Luuk
Luuk = onderwerp (en dus ook een zinsdeel)
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel lelijk | verzwikt.
Slide 11 - Slide
......................................................WG.........O...................................................WG..... Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel lelijk | verzwikt.
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 12 - Open question
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel lelijk | verzwikt.
zijn enkel = lijdend voorwerp (en dus ook een zinsdeel)
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt
Slide 13 - Slide
......................................................WG.........O.................LV...............................WG..... Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.
Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 14 - Open question
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt
Slide 15 - Slide
De bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag, zoals:
- Waar?
- Waarom?
- Hoe?
- Waarmee?
Zinsdelen die je overhoudt na het zoeken van de pv, wg, o, lv en mv, zijn bijwoordelijke bepalingen (bwb).
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt
Slide 16 - Slide
De bijwoordelijke bepaling
De woorden niet, misschien, toch, gelukkig en hopelijk zijn ook bijwoordelijke bepalingen.
Slide 17 - Slide
......................................................WG.........O.................LV...............................WG..... Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.
Welke stukken blijven over? Dit zijn de bijwoordelijke bepalingen.
Slide 18 - Open question
Slide 19 - Slide
Maken
Opdracht 1, 4, 6, 7 en 9 van 5.7 Grammatica
Klaar?
1. Maak opdracht 1 van 5.8 Spelling
2. Maak de 'versterk jezelf: ontleden - zinsdelen' (online)
3. Maak de 'Test jezelf' van 4.5, 4.7, 4.8, 5.5 en 5.7 (online)
Slide 20 - Slide
5.8 Spelling
In deze paragraaf leer je:
• het schema werkwoordspelling gebruiken;
• Engelse werkwoorden spellen;
• wanneer je een apostrof schrijft;
• tien dicteewoorden.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Engelse werkwoorden
Wie downloadt er nou nog? Lekker streamen!
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
Slide 23 - Slide
Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
Slide 24 - Slide
Engelse werkwoorden
Werkwoorden als saven, timen en daten behouden hun -e in de stam.
Slide 25 - Slide
Engelse werkwoorden
Werkwoorden met een dubbele medeklinker 'vernederlandsen' we vaak.
Slide 26 - Slide
Jette (facebooken) me met goed nieuws.
Slide 27 - Open question
We hebben gisteren (shoppen).
Slide 28 - Open question
Bij die mensen (babysitten) zij vroeger vaak.
Slide 29 - Open question
Ik (scrollen) wat tussen de pagina's.
Slide 30 - Open question
Apostrof
De apostrof is een komma in een woord, zoals in A4'tje.
Wanneer schrijf je een apostrof?
1 Bij het meervoud van woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u of -y. Je zou het woord anders verkeerd uitspreken.
ski’s, baby’s, foto’s, pizza’s, menu’s
Slide 31 - Slide
Apostrof
2 Als je wilt aangeven dat iets van iemand is en je zou het woord anders verkeerd uitspreken.
Anja’s tablet, Ivo’s jas
Let op: eindigt het woord op een s-klank, dan schrijf je alléén een apostrof.
Felix’ vrienden (de vrienden van Felix) Bas’ voetbalteam (het voetbalteam van Bas)
3 Bij verkleinwoorden die eindigen op -y.
baby’tje, pony’tje
4 Na cijfers (A4’tje) en bij woorden als vmbo’er, BN’er. Ook als die woorden in het meervoud staan.
mp3’tje, bh’s, cd’s
Slide 32 - Slide
Ik ga dit weekend naar drie (party).
Slide 33 - Open question
Ik ga met (Lies) vrienden naar de kermis.
Slide 34 - Open question
Mijn broer is een (vmbo).
Slide 35 - Open question
Maken
5.7: opdracht 1, 4, 6, 7 en 9
5.8: opdracht 1, 3, 4, 6, t/m 11
Klaar?
2. Maak de 'Versterk jezelf: ontleden - zinsdelen' (online)
3. Maak de 'Test jezelf' van 4.5, 4.7, 4.8, 5.5, 5.7 en 5.8 (online)