Cursus 6 Formuleren § 3 Verwijzen met deze, die, dit en dat + §4 Verwijzen naar persoonlijke en bez

Programma
  • Herhalen §1 en §2
  • Nakijken huiswerk §2 opdracht 1, 2 en 3 
  • Theorie §3 Verwijzen met deze, die, dit en dat
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Programma
  • Herhalen §1 en §2
  • Nakijken huiswerk §2 opdracht 1, 2 en 3 
  • Theorie §3 Verwijzen met deze, die, dit en dat

Slide 1 - Slide

Hij houdt van haar. Hoewel ze hem heeft gedumpt.
A
Juist begrensd
B
Onjuist begrensd

Slide 2 - Quiz

Ze heeft hem gekwetst, desondanks vindt hij haar leuk.
A
Juist begrensd
B
Onjuist begrensd

Slide 3 - Quiz

Ondanks dat het buiten erg regenachtig is, is de temperatuur wel aangenaam.
A
Juist begrensd
B
Onjuist begrensd

Slide 4 - Quiz

Bij alle voegwoorden plaats je een komma voor het voegwoord.
Behalve bij het voegwoord .......
A
maar
B
en
C
of
D
want

Slide 5 - Quiz

Wat is het voegwoord?

Wil je een appel of een peer?
A
een
B
wil
C
of
D
je

Slide 6 - Quiz

Huiswerk nakijken

Slide 7 - Slide

Opdracht 1 blz. 232
  • 1 a Lucas had dagenlang spierpijn, doordat hij zich dertig keer had opgedrukt.
  • b James maakt zijn huiswerk niet, maar zit online te gamen met Olivier.
  • c Voordat Lana haar pyjama aantrekt, neemt ze een warme douche.
  • d Saar heeft al haar boeken op alfabet staan, zodat zij ze eenvoudig kan pakken.
  • e Met Milou valt altijd wat te beleven, want ze deinst nergens voor terug.
  • 2 a Lucas had dagenlang spierpijn, doordat hij zich dertig keer had opgedrukt. – oorzaak
  • b James maakt zijn huiswerk niet, maar zit online te gamen met Olivier. – tegenstelling
  • c Voordat Lana haar pyjama aantrekt, neemt ze een warme douche. – tijdsverloop
  • d Saar heeft al haar boeken op alfabet staan, zodat zij ze eenvoudig kan pakken. – gevolg
  • e Met Milou valt altijd wat te beleven, want ze deinst nergens voor terug. – reden

timer
1:00

Slide 8 - Slide

Opdracht 2 
Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
  • a Veel ouderen willen niet kleiner gaan wonen, want ze willen het comfort van hun eigen woning niet missen.
  • b Wanneer / Als je niet voldoende beweegt, schijnt je conditie snel achteruit te gaan.
  • c Dylan heeft hard gespaard voor de wintersportvakantie, maar hij kan niet mee vanwege een knieblessure.
  • 4 Bij een patisserie kun je lekkere gebakjes kopen, zoals tompoucen en slagroompunten.
  • e Tabina heeft de hele dag gesport, dus ze zal nu wel moe zijn.
  • f Voordat we naar huis gaan, ruimen we de boel op.

timer
1:00

Slide 9 - Slide

Opdracht 3
  • Onderzoekers ontdekten dat kangoeroes kunnen communiceren met mensen. Dat is verrassend, (1) omdat gedacht werd dat alleen tamme dieren daartoe in staat waren.
  • De onderzoekers baseren zich op experimenten waarbij kangoeroes een dichte doos gevuld met voedsel voor zich kregen. De kangoeroes konden de doos zelf onmogelijk openen (2) en keken vragend naar de onderzoekers voor hulp. ‘Hun gestaar was behoorlijk intens,’ stelt onderzoeker Alexandra Green. 
  • ‘We dachten eerder dat alleen getemde dieren om hulp proberen te vragen (3) als er een probleem is, (4) maar kangoeroes doen het dus ook. (5) Als ze de doos niet kunnen openen, kijken ze naar een mens en (6) vervolgens weer naar de doos. Sommige kangoeroes gebruikten zelfs hun neus om tegen mensen aan te duwen of vroegen om hulp door mensen te krabben.’
  • Eerder hebben onderzoekers al aangetoond dat honden, paarden (7) en geiten in staat zijn om met mensen te communiceren. Dat zijn echter stuk voor stuk huisdieren.
  • Dat kangoeroes kunnen communiceren met mensen, komt waarschijnlijk (8) doordat het sociale dieren zijn. Sociale dieren hebben (9) namelijk interactie met hun soortgenoten. Ook kangoeroes kunnen (10) daardoor communiceren met mensen.

Slide 10 - Slide

§3 Verwijzen met deze, die, dit en dat
 Lesdoel:

  • Na deze les kun je op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden

Slide 11 - Slide

Opdracht 1 p. 235
Maak opdracht 1 in je boek!
Je werkt alleen!
timer
3:00

Slide 12 - Slide

Opdracht 1 p. 235
  • 1 deze, die
  • Je kunt het zien aan het lidwoord (de): de blik is mannelijk of vrouwelijk.
  • 2 dit, dat
  • Je kunt het zien aan het lidwoord (het): het blik is onzijdig.
  • De blik van dat meisje is zo onweerstaanbaar, dat die sommige jongens verlegen maakt.
  • Ik pak vast het blik doperwten, want dat heb ik straks nodig om de groenteschotel te maken.
  • De portier die bij de ingang van de discotheek stond, vroeg naar ons legitimatiebewijs.
  • Het portier dat beschadigd was door de aanrijding, wordt gerepareerd.


Slide 13 - Slide

Een zelfstandig naamwoord is:
  • een de-woord (de kamer, de oorlog) of
  • een het-woord (het verhaal, het paleis). 

De-woorden zijn:
  • mannelijk (m)
  • vrouwelijk (v); 
Het-woorden zijn:
  • onzijdig (o)
Dit noem je het woordgeslacht.

Slide 14 - Slide

 Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek:
 
  • zolder, de (m) = mannelijk
  • mening, de (v) = vrouwelijk
  • varken, het (o) = onzijdig.

Tip: verkleinwoorden zijn altijd onzijdig
  • het egeltje (o); 
  • het handje (o).

Slide 15 - Slide

Zo gebruik je de informatie over het woordgeslacht

Bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je:
  • de
  • deze
  • die:
- de tulp, deze tulp, die tulp; 
- de muis, deze muis, die muis.

Bij onzijdige woorden gebruik je:
  • het
  • dit
  • dat:
- het opstel, dit opstel, dat opstel; 
het ringetje, dit ringetje, dat ringetje.

Slide 16 - Slide

Aan de combinatie 
  • onbepaald lidwoord – bijvoeglijk naamwoord – zelfstandig naamwoord kun je vaak zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt. 
  • Bij een de-woord komt er na een namelijk wél een e achter het bijvoeglijk naamwoord, bij een het-woord niet:

- de dure ring – een dure ring, 
- het mooie schilderij – een mooi schilderij
- de lange film – een lange film, 
- het spannende boek – een spannend boek

Slide 17 - Slide

Met verwijswoorden kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.

Zo verwijs je met deze, die, dit en dat
Naar zelfstandige naamwoorden kun je verwijzen met deze en die of met dit en dat: ( zie schema blz. 234) 



Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Naar (een groter deel van) een zin kun je verwijzen met dat en dit.
– Jessica gaat een sjaal breien

Dat / Dit doet ze graag.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

Opdracht 1 p. 234
Maak opdracht 1 in je boek!
Je werkt alleen!
timer
1:00

Slide 22 - Slide

Maken:
Cursus 6 Formuleren
§ 3 Verwijzen
blz. 235
opdr. 1 t/m 4

Slide 23 - Slide

Opdracht 2
  • 1 De vorige afspraak met de kapper ging niet door, maar deze moet echt doorgaan.
  • 2 In Hengelo vond een ernstig misdrijf plaats, dat nooit werd opgelost.
  • 3 Bodhi verlangt alweer naar de zomervakantie, maar die/deze is voorlopig nog niet in zicht.
  • 4 Quinn heeft een oude lp van The Doors die hij nog dagelijks draait.
  • 5 Vorige maand bezocht mijn zus uit Amerika ons en dat/dit was echt een verrassing.
  • 6 Zit die blauwe tuinstoel lekker of wil je liever in die rode zitten?

Slide 24 - Slide

Opdracht 3
  • 1 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
  • Je kunt mijn pen wel gebruiken, maar deze schrijft niet zo fijn.
  • Annabel heeft een nieuwe vriend, die ik gisteren heb ontmoet.
  • Jenneke heeft een geheim, en ze vertelt dit echt niet door.
  • Sjors heeft veel vrienden en dat is fijn.
  • 2 –

Slide 25 - Slide

Opdracht 4
  • De vetgedrukte woorden zijn de verbeterde verwijswoorden, woorden waarachter een leesteken hoort en woorden die met een hoofdletter moeten worden geschreven.
  • Op Black Friday, het koopjesfeest dat ieder jaar terugkomt, krijgen we prachtige kortingen op spullen die we eigenlijk niet nodig hebben. Je hoeft niet mee te doen aan deze gekte, maar je wordt wel aantrekkelijker van mooie spulletjes, zoals cosmetica en sieraden. Werken luxeproducten als deze voor mensen net zoals een kleurrijke staart voor pauwen? Ja, als we de reclame moeten geloven wel. Die geeft steeds dezelfde boodschap(,) of het nu om auto’s of mobieltjes gaat: koop dit product en iedereen vindt je geweldig. Soms gaat dat heel opvallend: het mooie meisje dat alleen maar wil instappen bij de man met een bepaald merk auto. Een andere keer gaat het subtieler: de buurman die duidelijk onder de indruk is van een nieuwe aankoop.
  • Reclamemakers maken slim gebruik van onze oerinstincten. Mensen zijn sociale wezens. We willen graag leuk, slim en aantrekkelijk gevonden worden. Vaak snappen we zelf best dat de aanschaf van die chique smartphone ons niet slimmer maakt. Toch is het verleidelijk om hem te kopen. Misschien dat anderen ons door dit dure apparaat wel ietsje hoger zullen inschatten.

Slide 26 - Slide

§4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Leerdoelen
Je leert op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen.

Slide 27 - Slide

Waar zijn we?

Cursus 6: Formuleren
Paragraaf 4
blz. 236 - 237
'Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden'

Slide 28 - Slide

Een verwijswoord

verwijst meestal terug naar 
een woord of een groepje woorden 
dat eerder genoemd is. 

Welke verwijswoorden gebruik je?  

Slide 29 - Slide

Welke verwijswoorden ken je al?

Slide 30 - Slide

Verwijswoorden







Mannelijk/vrouwelijk? Regels (filmpje) & gebruik woordenboek.
enkelvoud (m)
hij, hem, zijn
deze, die
enkelvoud (v)
zij, ze, haar
deze, die
enkelvoud (o)
het, zijn
dit, dat
meervoud bij personen
zji, ze, hen, hun
deze, die
meervoud bij dieren/dingen
ze, hun
deze, die

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Waar verwijst 'haar' naar?


Deze bakkerij staat bekend om haar plaatselijke lekkernijen.

 

Slide 33 - Slide

Waar verwijst 'hij' naar? En 'hem' ?
Omdat opa moeilijk loopt, gebruikt hij een stok die hem extra steun geeft.



Slide 34 - Slide


Waar verwijst 'hen' naar?
Waar verwijst 'hun' naar?

De teamleider roept de medewerkers bijeen om hen te complimenteren met hun inzet.

Slide 35 - Slide

verwijzen met 
pers. vnw.
OW - LV - MV
hij, hem (m)
zij, ze, haar (v)
het (o)
zij, ze, hen (mv. personen)
ze (mv. dieren, dingen)


verwijzen met 
bez. vnw.

zijn (m)
haar (v)
zijn (o) 
hun (mv)
hun (mv)

Slide 36 - Slide

Het team heeft ___
tactiek gewijzigd.
A
haar
B
zijn

Slide 37 - Quiz

Als je een product koopt en ___ gaat stuk, heb je recht op garantie.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Video

Opa luistert naar muziek. Dat doet hij graag.

Slide 40 - Slide

Verwijswoorden







mannelijk/vrouwelijk? Filmpje. Kijk in het woordenboek.
enkelvoud (m)
hij, hem, zijn
deze, die
enkelvoud (v)
zij, ze, haar
deze, die
enkelvoud (o)
het, zijn
dit, dat
meervoud bij personen
zij, ze, hen, hun
deze, die
meervoud bij dieren/dingen
ze, hun
deze, die

Slide 41 - Slide

Vul aan:
Het meisje ___ daar loopt, heeft een mooie jas aan.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 42 - Quiz

Waar verwijst 'ze' naar?
Ik heb de koekjes in de trommel gelegd, zodat ze lekker knapperig blijven.
 ze - ow

Slide 43 - Slide

Opdracht:
Lees de zinnen hierna en neem ze met de juiste verwijswoorden over in je schrift.
Je hebt hiervoor 5 minuten. 
Je mag je boek gebruiken als hulpmiddel (tabel op blz. 236)

Slide 44 - Slide

Corrigeer de verwijswoorden. Neem over in je schrift:
1.  Ik heb een nieuwe broek gekocht. Ze is groen. 
2. Het bedrijf verdient veel geld. Ze werken dan ook erg hard.
3. Het paard staat in de wei. Hij graast rustig.
4. Me zus wil daar ook wel werken.
5. Hij heeft een fout gemaakt. Dat is ze eigen schuld.
6. Is dat jouw hond? Nee, dat is van hem.
Je mag je boek gebruiken als hulpmiddel (tabel op blz. 236)

Slide 45 - Slide

Corrigeer de verwijswoorden. Neem over in je schrift:
1.  Ik heb een nieuwe broek gekocht. Hij is groen (de broek - m). 
2. De werknemers verdienen veel geld. Ze werken dan ook erg hard. 
3. Het paard staat in de wei. Het graast rustig. (onzijdig)
4. Mijn zus wil daar ook wel werken. (bez. vnw)
5. Hij heeft een fout gemaakt. Dat is zijn eigen schuld. (bez vnw)
6. Is dat jouw hond? Nee die is van hem. (of dat hondje)


Slide 46 - Slide

Huiswerk
Maken Formuleren. Paragraaf 4. 
Opdr. 2, 3 en 5.





Slide 47 - Slide