Klas 1: verbe aller

Klas 1: verbe aller
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Klas 1: verbe aller

Slide 1 - Slide

Planning
  • Parler                    10 min.
  • Grammaire         30 min.
  • Vidéo                     10 min.
Lesdoel = Aan het einde van de les kan ik de futur proche gebruiken in het Frans.

Slide 2 - Slide

Terugblik: Parler
1. Tu as un frère / une soeur?
2. Il / Elle s’appelle comment?
3. Il / Elle a quel âge?
4. Il / Elle habite où?


timer
2:00

Slide 3 - Slide

Wat zou 'futur proche' betekenen?

overleg in twee- / drietallen

Slide 4 - Slide

Wat zou 'futur proche' betekenen?

Slide 5 - Open question

Ik kijk tv.

Ik ga tv kijken.

Welk werkwoord heb je dus nodig voor de futur proche?


Je regarde la télé.

Je vais regarder la télé.

Slide 6 - Slide

aller
je                       vais
tu                       vas
il / elle / on     va
nous                 allons
vous                 allez
ils / elles         vont

Slide 7 - Slide

aller
1. ik ga
2. wij gaan
3. jullie gaan
4. jij gaat
5. zij gaan

Slide 8 - Slide

1. ik ga
2. wij gaan
3. jullie gaan
4. jij gaat
5. zij gaan

1. je vais
2. on va / nous allons
3. vous allez
4. tu vas
6. ils / elles vont

Slide 9 - Slide

Hoe zou je de futur proche maken in het Frans?

Slide 10 - Slide

 futur proche
Je vais regarder la télé.

vorm van aller + het hele werkwoord

Slide 11 - Slide

Zelfstandig Werken
Quoi?                Stencil + Exercice 31 (page 75)
Comment?     Travaillez seul et en silence!
Durée?              20 min.
Fini?                  Maken: exercice 10 + 11 (page 54)

Questions?     Docent loopt 2 x rond om vragen te beantwoorden

Slide 12 - Slide

Lesdoel behaald?

Aan het einde van de les kan ik de futur proche gebruiken in het Frans.

Slide 13 - Slide

Schrijf bij de volgende plaatjes een zin in het Frans in de futur proche.

Slide 14 - Slide

Exemples
Ils vont faire leurs devoirs.

Nous allons manger au restaurant.

Slide 15 - Slide

wij gaan
A
on va
B
nous allons
C
il va
D
vous allez

Slide 16 - Quiz

jij gaat
A
je vais
B
tu vas
C
nous allons
D
vous allez

Slide 17 - Quiz

zij gaan
A
elle va
B
elles vont
C
il va
D
ils vont

Slide 18 - Quiz

ik ga
A
tu vas
B
il va
C
elle va
D
je vais

Slide 19 - Quiz

u gaat
A
tu vas
B
nous allons
C
vous allez
D
on va

Slide 20 - Quiz