This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
11.3 Je lijkt op
Benodigheden
- Schrift
- Pen, potlood
- Laptop
LessonUp:
JA!
Telefoons in de telefoontas!
Slide 1 - Slide
Programma
Welkom
Herhalen 11.1/11.2 uitleg
Nieuwe uitleg 11.3 'Je lijkt op'
Aan de slag/huiswerk
- Maak deze LessonUp
Klassikale afsluiting
Slide 2 - Slide
Fenotype
Alle ontstane eigenschappen van een individu. Genotype + invloeden van milieu. (rood haar)
De vorm van een erfelijke eigenschap die te zien is.
Voorbeeld: oogkleur is eigenschap
Bruin, blauw, groen is verschijningsvorm
Genotype
(genen) = Alle informatie voor de erfelijke eigenschappen van een individu, dus alle genen in de chromosomen.
Gen
Deel van een chromosoom, dus een stukje van het DNA.
Dat informatie heeft over een erfelijke eigenschap.
Bijvoorbeeld kleur van je ogen.
Voor elke uiterlijke eigenschap, heb je 2x informatie
Genoom
alle chromosomen met daarop de genen
Slide 3 - Slide
Door invloeden buitenaf kan fenotype verschillen met het genotype.
Slide 4 - Slide
Geslachtschromosomen
De mens heeft totaal 46 chromosomen in elke cel. (spiercellen, alle cellen) De mens heeft 23 paar chromosomen in elke cel.
23ste paar bepaalt geslacht.
XX = meisje,
chromosomen zijn gelijk aan elkaar
XY = jongen
Vorming Geslachtschromosomen - Meiose
Reductiedeling, komt alleen voor bij de vorming van geslachtscellen. Vindt plaats in de eierstokken (vorming eicellen) en in de teelballen/zaadballen (vorming zaadcellen)
Normale celdeling - Mitose
normale celdeling, die vooraf gaat aan de celdeling. (onder meer bij groei van het lichaam)
De nieuwe cellen krijgen evenveel chromosomen als de oorspronkelijke cel.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Slide 7 - Video
Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?
Slide 8 - Open question
Zie je in de afbeelding hiernaast de meiose of mitose?
A
Meiose
B
Mitose
C
Beiden
D
Niet te zeggen
Slide 9 - Quiz
Hoeveel chromosomen zitten er in een bevruchte eicel van de mens?
Slide 10 - Open question
Een eicel geeft altijd een X of een Y-chromosoom door.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
23
46
Hoeveel chromosomen bevatten de onderste cellen afkomstig van een mens?
Slide 12 - Drag question
Een mens heeft 46 chromosomen, of te wel 23 paar.
Leg uit dat er vaak gesproken wordt van 23 paar i.p.v 46 chromosomen.
Slide 13 - Open question
Examenvraag
Slide 14 - Open question
Wat is het verschil tussen de mitose en meiose?
Slide 15 - Open question
Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.
2. Je kunt genotypen noteren.
3. Je kunt uitleggen wat een intermediaire kruising is en deze kruising noteren.
Slide 16 - Slide
Elke ouder geeft één chromosoom door.
Er zijn twee chromosomen.
Helft chromosomen van moeder
Helft chromosomen van vader
Slide 17 - Slide
Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.
2 ouders met donker haar krijgen een zoon met rood haar. Hoe kan dat?
- Moeder heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader geeft rood door, moeder geeft rood door.
Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap kan komen die je ouders niet hebben.
Slide 18 - Slide
Genotypen noteren
De ouders zijn heterozygoot,
ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur.
Bruin haar is het dominante gen. De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. Rood haar is het recessieve gen.
Slide 19 - Slide
Homozygoot of heterozygoot, welk fenotype?
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Intermediaire eigenschappen
Een fenotype is intermediair als beide genen even sterk zijn. Er is geen dominant of recessief gen:
Slide 22 - Slide
Genotypen noteren
Dominant gen - Hoofdletter
Recessief gen - kleine letter
AA = homozygoot dominant
Aa = heterozygoot
aa = homozygoot recessief
Slide 23 - Slide
Hiernaast zie je een afbeelding waarin via het genotype wordt uitgelegd hoe het kan dat 2 ouders met donker haar een kind krijgen met rood haar.
Juist of onjuist
In de zaadcellen van de jongen kunnen zowel het gen voor donker als voor rood voorkomen
A
juist
B
onjuist
C
niet te zeggen
Slide 24 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de vader, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen
Slide 25 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Is de zoon, homozygoot, heterozygoot of niet te zeggen?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Niet te zeggen
Slide 26 - Quiz
De vader is Heterozygoot voor haarkleur. Zijn haar is bruin. Wat is het dominante gen?
A
Bruin
B
Rood
C
Bruin en rood
D
Geen van beiden
Slide 27 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. De vader is heterozygoot voor de haar kleur bruin. Hoe noteer je dit?
A
AA
B
Aa
C
aa
Slide 28 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van deze jongen?
A
Homozygoot dominant AA
B
Heterozygoot
Aa
C
Homozygoot ressecief
aa
D
Homozygoot dominant
aa
Slide 29 - Quiz
Noteer het genotype van de moeder. Vermeld erbij of het om homozygoot of heterozygoot gaat.
Slide 30 - Open question
AA is
AA staat voor
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief
Slide 31 - Quiz
aa
aa staat voor
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief
Slide 32 - Quiz
Aa
Aa staat voor
A
homozygoot dominant
B
heterozygoot
C
homozygoot recessief
Slide 33 - Quiz
Hoe zijn de ouders van de jongen aan het gen voor rood haar gekomen?
Slide 34 - Open question
Slide 35 - Video
Bekijk de afbeelding hiernaast. Wat is het dominante gen?
A
Zwart
B
Wit
C
Beiden
D
Geen
Slide 36 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van de haan?
A
Zwart
B
AzAz
C
AA
D
Homozygoot
Slide 37 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noteer je het genotype van het kuiken?
A
Grijs
B
AzAw
C
AA
D
Heterozygoot
Slide 38 - Quiz
Een cavia met langhaar paart met een cavia met kort haar. Het jong heeft half lang haar. a:Wat kun je zeggen over de eigenschap haarlengte bij cavia's? b: Noteer van beide cavia's het genotype.
Slide 39 - Open question
De ziekte van Duchenne is een aangeboren spierziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen op het X-chromosoom.
Wie hebben meer kans op de ziekte van Duchenne, mannen of vrouwen? Leg je antwoord uit. [1p]
Slide 40 - Open question
Een bepaalde erfelijke eigenschap geeft bij poezen een zwarte of een rode vachtkleur. Uit een rode kat en een rode kater, beide heterozygoot, worden tien jonge poesjes geboren. Welke uitspraak over de jonge poesjes is juist?
Een bepaalde erfelijke eigenschap geeft bij poezen een zwarte of een rode vachtkleur.
Uit een rode kat en een rode kater, beide heterozygoot, worden tien jonge poesjes geboren.
Welke uitspraak over de jonge poesjes is juist?
A
De jongen zijn allemaal rood
B
De jongen zijn allemaal zwart.
C
Een grootste deel van de jongen is zwart en een kleiner deel is rood.
D
Een grootste deel van de jongen is rood en een kleiner deel is zwart
Slide 41 - Quiz
Hoe noem je het als de genen voor een eigenschap verschillend zijn?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 42 - Quiz
Welke soort genen geef je aan met een hoofdletter, bijvoorbeeld A?
A
Dominante genen
B
Recessieve genen
Slide 43 - Quiz
Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder. De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe. Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor ‘haarkleur’? En verandert het genotype erdoor?
Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.
De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor ‘haarkleur’? En verandert het genotype erdoor?
A
alleen het fenotype
B
alleen het genotype
C
zowel het fenotype als het genotype
Slide 44 - Quiz
Aan de slag
1. Maak deze LessonUp van 11.3 in de klas LessonUp.
2. Maak de volgende leerwerkboek opdrachten: 4, 5, 7, 8, OF
3. Ben je toe aan wat meer uitdaging? Maak dan de Examentraining (blz.104) van je werkboek en kijk deze na.
Slide 45 - Slide
Level 1 opdracht
Level 2 opdracht
Level 3 opdracht
Level 4 opdracht
Maak de volgende werkboek
opdrachten van 11.3 en kijk deze na!
Opdracht: 4, 5, 7, 8,
Werk de leerdoelen van 11.3 uit en gebruik hierbij ook de plaatjes uit het boek. Leerdoelen vind je in de Studiewijzer van biologie en in de LessonUp.
Maak de Samenvatten opdrachten (blz. 95) + Test jezelf opdrachten (blz.100) van 11.3 van je werkboek en kijk deze na!
Maak de Examentraining (blz.104) van je werkboek en kijk deze na.
Keuzemenu
Spelregels:
1 keuze maken uit onderstaan level opdrachten en kunnen laten zien tijdens de volgende les.