Samenvatting hfst 4 HAVO 2

Hoofdstuk 4
  1. Lezen
  2. Grammatica bijvoeglijke bepaling
  3. Grammatica telwoorden
  4. Spelling: tussenletters in samenstellingen. En leer de woorden van opdracht 3 en 4
  5. Spelling: werkwoorden -dde, -dden, -tte, -tten

1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
  1. Lezen
  2. Grammatica bijvoeglijke bepaling
  3. Grammatica telwoorden
  4. Spelling: tussenletters in samenstellingen. En leer de woorden van opdracht 3 en 4
  5. Spelling: werkwoorden -dde, -dden, -tte, -tten

Slide 1 - Slide

Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of niet waar is.
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. 
Ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens

Een argument gebruikt iemand om aan te geven 
waarom zij of hij een bepaalde mening heeft.
Je zou eigenlijk op de fiets naar school moeten gaan. (= mening) Dat is goed voor je gezondheid! (=argument)

Slide 2 - Slide

Koningsdag is op 27 april, dan is koning Willem-Alexander jarig.

Feit of mening?
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 3 - Quiz

Ik vind de film over het boek 'de brief van de koning' minder spannend dan het boek.

Feit of mening?
A
mening
B
feit
C
argument

Slide 4 - Quiz

Bijvoeglijke bepaling
Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:
- Werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Voorzetsel voorwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling
- Bijvoeglijke bepaling Je weet dat een een zinsdeelstuk is (onderdeel van een zinsdeel) en extra informatie geeft over een zelfstandig naamwoord.



Slide 5 - Slide

Zinsdelen en zinsdeelstukken
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling
----------------------------------
- Bijvoeglijke bepaling


Zinsdelen
Zinsdeelstuk

Slide 6 - Slide

De bijvoeglijke bepaling (bvb)
  • De bijvoeglijke bepaling is GEEN zinsdeel, maar een deel van een andere zinsdeel.
  • De bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord in een zinsdeel, de kern.
  • De kern is het belangrijkste woord van het zinsdeel.
  •  De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.


Slide 7 - Slide

Bijvoeglijke bepaling
- Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Een bijvoeglijke bepaling vind je door te vragen: welk/wat voor + het zelfstandige naamwoord?


Tip!
Ja! De bijvoeglijke bepaling lijkt veel op een bijvoeglijk naamwoord. Het kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan.

Slide 8 - Slide

Voorbeeldzin bvb
Ze     /  speelt  /  het mooiste melodietje uit de musical.
ond    pv+wwg                               lv

  • Wat is het belangrijkste znw in het lijdend voorwerp?
  • Melodietje
  • Welk / wat voor + melodietje?
  • mooiste = bijvoeglijke bepaling bij melodietje
  • uit de musical = bijvoeglijke bepaling bij melodietje

Slide 9 - Slide

In het vroege voorjaar viel hij op de A2 in slaap achter het stuur.
A
op de A2
B
vroege
C
achter het stuur

Slide 10 - Quiz

Zij kreeg voor haar verjaardag een prachtige, nieuwe laptop.
A
voor haar
B
prachtige, nieuwe
C
prachtige en nieuwe

Slide 11 - Quiz

Hoeveel bijvoeglijke bepalingen staan in deze zin?

Door het actieve, nieuwe beleid van de brandweer konden branden tijdens de warme paasdagen worden voorkomen.

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz

Telwoorden
Er zijn vier soorten telwoorden:
Hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan.
  1. Bepaald hoofdtelwoord: precies aantal.
  2. Onbepaald hoofdtelwoord: onduidelijk aantal
Rangtelwoorden geven een volgorde aan.
  3. Bepaald rangtelwoord: duidelijke plaats in de rij.
  4. Onbepaald rangtelwoord: onduidelijke volgorde in de rij.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Woordsoorten: Telwoord

Slide 15 - Slide

Oefenen
  1. Eén bhtw moet de eerste brtw zijn.
2. We gingen naar de tweede brtw voorstelling.
3. Met z'n hoevelen ohtw zaten julie bij de derde brtw voorstelling?
4. Hoeveelste ortw werd Jury van Gelder?

Slide 16 - Slide

Herhaling alle woordsoorten
Bekijk zelf dit filmpje. De verschillende woordsoorten worden gevraagd tijdens de toets!

Slide 17 - Slide

Spelling

Samenstellingen met en zonder tussenletters correct spellen  

Slide 18 - Slide

Samenstelling
Een samenstelling = twee of meer losse woorden aan elkaar geplakt:

stoel + poot = stoelpoot                       
tafel + kleed = tafelkleed
voet + bal + veld = voetbalveld

Slide 19 - Slide

Tussen -s
  • Gebruik altijd een tussen -s als je die hoort: 
  • jongensboek / stationsrestauratie

  • Begint het tweede woord met een s-klank, vul dan even een ander woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef --> bedrijf + kat --> bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat --> station + kat --> stationskat, dus stationsstraat

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

lieveling...schrijver
Tip!!
Begint het tweede woord met een s-klank, vul dan even een ander woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
A
lievelingschrijver
B
lievelingsschrijver

Slide 22 - Quiz

hoofd.....stad
A
hoofdstad
B
hoofdsstad

Slide 23 - Quiz

Theorie: tussen -(e)n
  • Basisregel = als het eerste deel van de samenstelling:
  • een zelfstandig naamwoord is en
  • alléén een meervoud heeft op -n of -en.....................
  •                                    dan schrijf  je +(e)n.

eik + boom = eikenboom                            kat + bak = kattenbak        
blinde + school = blindenschool            krant + kop = krantenkop

Slide 24 - Slide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

1. Geen meervoud heeft.      Voorbeeld: tarwebrood, benzinegeur

2. Verwijst naar iets dat enig in zijn soort is.     Voorbeeld: Koninginnedag,  
                                                                                               maneschijn

3. Alleen een meervoud op -s heeft.    Voorbeeld: aspergesoep, douchekraan

Slide 25 - Slide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

4. Een meervoud op -s  én  -(e)n heeft. 
                  Voorbeeld: groenteboer (mv. groenten én groentes) , geboortecijfer (mv. geboorten én                      geboortes)
5. Geen zelfstandig naamwoord is of een bijvoeglijk naamwoord is: 
                    Voorbeeld: knarsetanden , hogeschool

6. Een bijvoeglijk naamwoord versterkt. 
                     Voorbeeld: goed - beregoed


Slide 26 - Slide

Wat is de juiste samenstelling?

pan + koek

Slide 27 - Slide

Pannenkoek
want:

het eerste deel is een znw met een meervoud op -en

(extra 'n' nodig vanwege uitspraak;
anders staat er 'panenkoek')

Slide 28 - Slide

Wat is de juiste samenstelling?
zon + straal

Slide 29 - Slide

Zonnestraal
want:

het eerste deel (zon) is enig in z'n soort

Slide 30 - Slide

Gerstekorrel
want:

Het eerste deel is een zelfstandig naamwoord dat geen meervoud heeft.

(het meervoud van gerst = gerst)

Slide 31 - Slide

Opdracht 3
1 Omdat je stationswinkel schrijft, schrijf je ook stationschef. 
2 Spinnewiel is correct geschreven, omdat het eerste deel geen meervoudsvorm is van een zelfst. nw.
 het eerste deel verwijst hier naar een werkwoord.
3 Groente heeft twee meervoudsvormen: groenten en groentes. Daarom is het groentesoep.
4 Het meervoud van zon is dan wel zonnen, maar het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is: de zon. 
5 Je schrijft veearts, want vee heeft geen meervoudsvorm.
6 bij berensterk versterkt het eerste deel het bijvoeglijk naamwoord sterk. Daarom is het beresterk.



Leer deze woorden voor de toets!!!!

Opdracht 4
1 De nieuwe achtbaan is een echte hype en geeft de bezoekers een adrenalinekick.
2 De karakteristieke kampeerboerderij is als accommodatie heel geschikt voor groepen scholieren.
3 Je kunt hem moeilijk vlijtig noemen; hij behoort tot de grootste luiwammesen van klas 2b.
4 Als je je identiteitskaart vergeet op reis, kan dit tot problemen leiden bij de douane.
5 Vanmorgen zijn op de fruitveiling de allereerste kersen verkocht voor een ongelooflijk hoge prijs.
6 Leren omgaan met moeilijke kwesties is een wezenlijk aspect van het onderwijs.

Slide 32 - Slide

Sommige werkwoorden klinken hetzelfde, maar worden toch op verschillende manieren geschreven: 
De stormen verwoesten talloze huizen 
die ze op hun weg tegenkomen.

De stormen verwoestten vorig jaar 
talloze huizen.


Wat is het verschil?
Je spreekt het werkwoord hetzelfde uit. Maar de tweede zin staat in de verleden tijd en schrijf je met -tten!

Slide 33 - Slide

De schepen strandden jaren geleden en liggen daar nog steeds.

De schepen stranden, terwijl de toeristen maken dat ze wegkomen.


Wat is het verschil?
Je spreekt het werkwoord hetzelfde uit. Maar de eerste zin staat in de verleden tijd en schrijf je met -dden!

Slide 34 - Slide

?
Om de juiste keuze te maken tussen -de(n) en -dde(n) of tussen -te(n) en -tte(n), moet je vaststellen met welke werkwoordsvorm je te maken hebt. 
Gaat het om: 
  • een persoonsvorm, 
  • een infinitief (het hele werkwoord) of 
  • een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 35 - Slide

Persoonsvorm
Werkwoorden die op dezelfde manier worden uitgesproken, maar verschillend worden geschreven zijn: 
Werkwoorden waarbij de stam eindigt op een -d of een -t
                antwoorden - ik antwoord
                barsten ik barst


Hoe schrijf je de verleden tijd?
Achter de stam in het enkelvoud - de of -te 
en 
in het meervoud achter het werkwoord -den of -ten

Slide 36 - Slide

Verschil tegenwoordige tijd en verleden tijd meervoud bij werkwoorden eindigend op een -d of -t
De persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) meervoud schrijf je met -den en -ten:
– behoeden: Ouders behoeden hun kinderen graag voor narigheid.
– posten: Posten jullie deze brieven vandaag nog?

De persoonsvorm verleden tijd (pvvt) schrijf je met -dde(n) of -tte(n):
– landen: Hoe laat landden die passagiers gisteren op Schiphol?
– misten: Het mistte vanmorgen in grote delen van het land.

Slide 37 - Slide

Infinitief = het hele werkwoord
Van een infinitief (inf) vind je de spelling in het woordenboek:
– losbarsten: Wanneer zal het feest losbarsten?
– wedden: Daar gaan we zeker niet om wedden!

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
Maak in dat geval het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk, dus zonder -dde(n) en -tte(n) 

de vergoede schade, de ingerichte woonkamer.

! Soms is -dde(n) of -tte(n) toch nodig, vanwege de uitspraak:
de vers gezette koffie en niet de vers gezete koffie.
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Slide 40 - Slide

Opdracht 1
  1. In een aparte ruimte twistte / twiste de jury langdurig over de uitslag.
2 Wie wil aandacht besteden / besteedden aan het gepeste / gepestte meisje?
3 In het stadspark verwondde / verwonde de agressieve hond een jong katje.
4 Wachtende familieleden verblijdden / verblijden afgelopen zondag de gelande / gelandde passagiers in de aankomsthal.


Slide 41 - Slide

Opdracht 3
1 pvvt verpootte
2 pvtt Verblindt
3 bn verwende, inf wachten
4 pvvt trachtte; bn ingerichte; inf verhuren

Opdracht 4
1 De door het zonlicht verlichte kamer zag er heel gezellig uit. 
De lantaarn verlichtte de straat nauwelijks.
2 Tijdens de vakantie leidden de gidsen de vakantiegangers langs de bezienswaardigheden.
Waarheen zou deze ingewikkelde route leiden?
3 De juryleden vermelden nauwkeurig het aantal punten per winnaar.
Het vermelde telefoonnummer van de klantenservice klopte niet.
4 Sophie is ontroostbaar en niemand kan haar liefdesverdriet verzachten.
Gelukkig verzachtte de spierzalf de pijnlijke kneuzing.

Opdracht 5
1 De jubilaris moest wel erg lang op zijn beloofde cadeau wachten.
2 Bij thuiskomst bleek mijn moeder een stuk gebraden vlees bewaard te hebben.
3 De vers gezette koffie uit het nieuwe espressoapparaat is prima van smaak.
4 Op de veiling bracht de gebarsten vaas afgelopen vrijdag toch nog 100 euro 

Slide 42 - Slide

Succes met jullie toets!

Maandag 20 april 10.30 - 11.15 uur

  1. Hoofdstuk 4
  2. Lezen
  3. Grammatica bijvoeglijke bepaling
  4. Grammatica telwoorden
  5. Spelling: tussenletters in samenstellingen
  6. Leer de woorden van opdracht 3 en 4
  7. Spelling: werkwoorden -dde, -dden, -tte, -tten

Slide 43 - Slide