KGT C5 Gram §3 L1

Cursus 5 Grammatica § 3 blz. 206
*Lesdoel: 
Je weet wat een voegwoord is.
Je herkent een voegwoord in de zin.

* Vorige les: Herhaling zinsdelen leerjaar 1
* Controle huiswerk> online Cursus 5 §1> opdracht 1 t/m 6
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Cursus 5 Grammatica § 3 blz. 206
*Lesdoel: 
Je weet wat een voegwoord is.
Je herkent een voegwoord in de zin.

* Vorige les: Herhaling zinsdelen leerjaar 1
* Controle huiswerk> online Cursus 5 §1> opdracht 1 t/m 6

Slide 1 - Slide

Wat weet jij over een voegwoord?

Slide 2 - Open question

Welke voegwoorden ken jij?

Slide 3 - Open question

Aantekening Grammatica §3 blz. 206
*Voegwoord> plakt woorden of zinnen aan elkaar
* Belangrijke voegwoorden zijn: en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus

* Let op de komma als je een voegwoord gebruikt om twee zinnen aan elkaar te plakken.
vb: Ik ga vandaag fietsen, omdat mijn auto kapot is.

Slide 4 - Slide

Groepslezen
Denk aan de samenvatting of het boekverslag.
Gebruik je tafelstem tijdens het lezen.

Vragen: 
Hoe gaat het met Jochem in Schotland?
Wat merk je aan hem?

Slide 5 - Slide

Waar
Niet waar
Met voegwoorden kun je woorden, woordgroepen én zinnen met elkaar verbinden.

Slide 6 - Drag question

Welk woord is geen voegwoord?
A
maar
B
en
C
of
D
over

Slide 7 - Quiz

WEL een voegwoord
Geen voegwoord
dat
het
naast
tomaat
zij
onder
of
voordat
springen
omdat

Slide 8 - Drag question

Bij welk voegwoord mag je geen komma zetten?
A
waarom
B
en
C
behalve
D
of

Slide 9 - Quiz

Wat is het voegwoord?

Wil je een appel of een peer?
A
een
B
wil
C
of
D
je

Slide 10 - Quiz

Zelfstandig werken of instructiegroep 

Basisstof: 
* Online: Cursus 5 §3 blz. 206> maken opdracht 1 t/m 4 in je werkboek/schrift of online.

Klaar?
Maak de woordzoeker> blz. 207 van je werkboek
timer
25:00

Slide 11 - Slide

Evaluatie





Wat ging er goed deze les?

Slide 12 - Slide

De persoonsvorm is altijd een...
A
werkwoord
B
een persoon

Slide 13 - Quiz