Cursus 5 Grammatica §2 herhaling jaar 2 en 3 zinsdelen opdracht

timer
4:00
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

timer
4:00

Slide 1 - Slide


  • Toets bespreken
  • Kennen en kunnen
  • Opdracht 
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Toets bespreken

Steek je vinger op als je een vraag hebt.

Onthoud de vraag en stel hem later
timer
20:00

Slide 3 - Slide

  • Persoonsvorm
  • Samengestelde zin en enkelvoudige zin
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp 
  • Onderwerp
  • Je weet wat de persoonsvorm is en hoe je die kan vinden. 
  • Je weet wat samengestelde zinnen zijn en hoe je die kan herkennen
  • Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is.
  • Je weet wat een lijdend voorwerp is en je kan het herkennen 
  • Je weet wat het onderwerp is en hoe je die kan vinden.

Slide 4 - Slide

Opdracht
Drie lessen de tijd
Posters maken
Daarna presenteren voor de klas
Je leert elkaar de lesstof
Een herhalingsles

Slide 5 - Slide

Opdracht
Per groepje maak je twee posters waarop je de onderwerpen uitlegt.
- Je noteert de theorie (te vinden in je boek en internet)
- Je noteert voorbeelden
- Je noteert hoe je deze zinsdelen kunt vinden/herkennen
- Gebruik plaatjes/tekeningen/kleur

Jullie krijgen drie lessen de tijd en moeten elkaar de stof uitleggen. Na drie lessen presenteren jullie je posters voor de klas en legt de rest de leerstof uit.


Slide 6 - Slide

Opdracht
• Groepje 1: persoonsvorm en lijdend voorwerp
• Groepje 2: samengestelde zin/enkelvoudige zin en werkwoordelijk gezegde
• Groepjes 3: onderwerp en lijdend voorwerp
• Groepje 4: samengestelde zin en persoonsvorm

Groepjes die eerder klaar zijn: kies een derde onderwerp en maak daar ook een poster van. 

Slide 7 - Slide

Herhaling - LV

Slide 8 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag ‘Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’

Bijvoorbeeld: ‘Mijn oma bakt pannenkoeken’ > ‘Wat bakt oma?’ = pannenkoeken. 

In deze zin is pannenkoeken dus het lijdend voorwerp.

Slide 9 - Slide

Presenteren

Slide 10 - Slide