5-3: Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Leg je boek alvast op blz. 218 en begin met lezen in je leesboek.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leg je boek alvast op blz. 218 en begin met lezen in je leesboek.

Slide 1 - Slide

Doelen:
Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.

 

Slide 2 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld:

  1. Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig. 
  2. Het is vervelend dat jij ons niet kunt helpen. 
  3. Ik ben verliefd. 
  4. Ze zijn erg mooi. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bezittelijk voornaamwoord en zelfstandig naamwoord nog een bijvoeglijk naamwoord:

mijn school (zn),
ons huis (zn),
zijn mooiste (bn) cd (zn)

Slide 5 - Slide

In woordgroepen als die school van mij, dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de onderstreepte woorden persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 6 - Slide

Let op!
  • 'Hun' is nooit onderwerp, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak gebruikt. 'Hun gaan vanmiddag fietsen' is dus fout!
  • 'Hun' gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel:
  • Ik heb hun het boek gegeven. 'Hen' gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we 'ze'. Voorbeelden:
  1. Ik heb het boek aan hen gegeven. 
  2. Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet. 
  3. Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze?

Slide 7 - Slide

Eva heeft dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).
haar(1) =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Zijn deze oorbellen van haar?
haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.
mij=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Dat was jullie beslissing.
jullie=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Dit huis is toch van jullie?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Aan het werk!
Vragen???

Opdracht 1, 2 en 3 op blz 219.

Slide 15 - Slide