2.8 Talent - VMBO BK 1 - 2.8 Spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo
• Leerjaar 1,2

TALENT - 2.8 SPELLING 

Leerdoelen:

• Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt.
• Je weet hoe je een komma gebruikt.
  
• Je kent acht dicteewoorden.

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam

ik loop

loop ik

loop jij?

De ik-vorm noemen we de stam van het werkwoord.

EV

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam + t

jij/u loopt

hij/zij loopt

het loopt

EV

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

Meervoud hele werkwoord 

 wij lopen

jullie lopen

zij lopen

mv

EVEN OEFENEN

Daar gaan we...

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.

1. kleed
2. kleedt
3. kleette
4. kleedde

Hij (fietsen) ...... naar huis.

1. fietst
2. fietsde
3. fietste
4. fietsten

Het publiek ............ voor het doelpunt.

1. juigd
2. juichd
3. juigt
4. juicht

Flip ............ eerste bij de wedstrijd.

1. wort
2. word
3. wordt
4. woord

Hij (antwoorden) ..... snel.

1. antwoord
2. antwoordt
3. antwoordte
4. antwoortte

Boris ........... een nieuwe televisie

1. heb
2. hebt
3. heeft
4. heefdt

voltooid deelwoord

onvoltooid deelwoord

infinitief

persoonsvorm verleden tijd

persoonsvorm tegenwoordige tijd

zong

gezongen

zingend

zingt

zingen

voltooid deelwoord

onvoltooid deelwoord

persoonsvorm verleden tijd

persoonsvorm tegenwoordige tijd

zong

gezongen

zingend

zingt

Hij heeft gisteren al zijn huiswerk gemaakt.

persoonsvorm

voltooid deelwoord

Ik

Wij

onze mond te houden.

Persoonsvorm

Voltooid deelwoord

heb

gegeten.

worden

gevraagd

persoonsvorm

voltooid deelwoord

fietst

verdenken

geweest

ontsnapt

Ik ........... dat niet leuk.

1. vint
2. vind
3. vindt
4. vond

Ella ........... op haar paard.

1. rijt
2. rijd
3. rijdt
4. reed

Jij ........... allemaal rondjes

1. draait
2. draaid
3. draaidt
4. draaide

Jij ............. nooit het goede antwoord.

1. raad
2. raadt
3. raat
4. raatd

LEESTEKENS: DE KOMMA

Leestekens en hoofdletters helpen je bij het lezen van een tekst.

Deze leestekens ken je al: punt, vraagtekens, uitroepteken. 

Ze staan aan het einde van een zin.

LEESTEKENS: DE KOMMA

De komma is een leesteken dat in een zin staat. 

De komma is een korte pauze in een zin.

LEESTEKENS: DE KOMMA

Je gebruikt een komma:

Tussen de delen van een opsomming

Bijvoorbeeld: Op tafel liggen mijn boeken, mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

LEESTEKENS: DE KOMMA

Je gebruikt een komma:

vóór woorden zoals want, maar en omdat.

Bijvoorbeeld: Ik vind wiskunde leuk, want we hebben een grappige leraar.

DICTEEWOORDEN

accepteren

de alinea

bezorgd

gevoelig

de liniaal

twijfelen

voorbereiden

de vriendschap

AAN DE SLAG

Zelfstandig werken:

Opdracht 1 t/m 12

Bladzijde 115 t/m 120

SUCCES!