Orientatie op economische begrippen

Orientatie op economische begrippen
oefenen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Orientatie op economische begrippen
oefenen

Slide 1 - Slide

Wat is het doel van een SWOT-matrix?
A
Belangrijke factoren bepalen voor doelstelling
B
Checken of de juiste strategie gekozen is
C
De macro-omgeving analyseren
D
De micro-omgeving analyseren

Slide 2 - Quiz

Wat geven de interne factoren aan?
A
De kansen en bedreigingen van het bedrijf
B
De kansen en bedreigingen in de omgeving
C
De sterke en zwakke punten van het bedrijf
D
De sterke en zwakke punten in de omgeving

Slide 3 - Quiz

Omvat de DESTEP-analyse belangrijke interne of externe factoren?
A
Interne factoren
B
Externe factoren

Slide 4 - Quiz

Heeft een bedrijf invloed op externe factoren uit de macro-omgeving?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

Wat is een voordeel van de confrontatiematrix?
A
Het maakt gezamelijke beslissingen mogelijk
B
Het is sneller dan de SWOT-matrix
C
de confrontatiematrix is beter dan de SWOT-matrix
D
Het maakt individuele beslissingen mogelijk

Slide 6 - Quiz

Is het bij de confrontatiematrix beter om een hoog of laag aantal punten hebben?
A
Hoog
B
Laag

Slide 7 - Quiz

Wat doe je bij de uitkomst SO uit de confrontatiematrix?
A
Aanvallen
B
Verdedigen
C
Versterken
D
Terugtrekken

Slide 8 - Quiz

Wat doe je bij de uitkomst WO uit de confrontatiematrix?
A
Aanvallen
B
Verdedigen
C
Versterken
D
Terugtrekken

Slide 9 - Quiz

Hoe kun je de conclusie uit de confrontatiematrix nog een keer testen?
A
DESTEP-matrix
B
SWOT-matrix
C
FOETSJE-model
D
KOLOM-matrix

Slide 10 - Quiz

Wat test je met het FOETSJE model?
A
Of de factoren juist worden benut
B
Of de juiste strategie gekozen is
C
Of de sterkte en zwaktes juist zijn gekoppeld
D
Of een strategische keuze haalbaar is

Slide 11 - Quiz

Hoe bereken je de totale kosten?
A
Constante kosten - variabele kosten
B
Constante kosten + variabele kosten
C
Variabele kosten - constante kosten
D
Variabele kosten + constante kosten

Slide 12 - Quiz

Wat voor kosten zijn grondstoffen?
A
Directe kosten
B
Indirecte kosten

Slide 13 - Quiz

Wat voor soort kosten zijn verzekeringskosten?
A
Directe kosten
B
Indirecte kosten

Slide 14 - Quiz

Wat voor soort kosten is de huur?
A
Directe kosten
B
Indirecte kosten

Slide 15 - Quiz

Wat voor soort kosten zijn grondstoffen?
A
Directe kosten
B
Indirecte kosten

Slide 16 - Quiz

Wat voor soort kosten zijn loonkosten?
A
Variabele kosten
B
Constante kosten

Slide 17 - Quiz

Wat voor soort kosten is de huur?
A
Variabele kosten
B
Constante kosten

Slide 18 - Quiz

Ik koop schoenen bij Zalando, ik kies voor de optie "achter af betalen". Is dit een kost of een uitgave?
A
Kosten
B
Uitgaven

Slide 19 - Quiz

Je verkoopt schoenen. De klant kiest een paar schoenen en betaalt de factuur meteen. Is dit een opbrengst of ontvangst
A
Opbrengst
B
Ontvangst

Slide 20 - Quiz

Je leent €100 van je ouders. Is dit een opbrengst of ontvangst?
A
Opbrengst
B
Ontvangst

Slide 21 - Quiz

Een afschrijving op een machine in de fabriek is een?
A
Kosten
B
Uitgaven

Slide 22 - Quiz