Week 49, hww en zww

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welkom!

Vandaag

• Lezen!
• Hww en zww
• Werkdoelen 

De grote hond sprong tegen het kleine meisje op.

1. blw: de zn: hond bn: grote
2. olw: de, het zn: hond bn: grote
3. blw: de, het zn: hond, meisje bn: grote, kleine
4. olw: de zn: hond, meisje bn: grote

Hww en zww

De leerling raadt het goede antwoord.

De leerling heeft vorige week het goede antwoord geraden.

Hww en zww

De leerling raadt het goede antwoord. Raad = zww

De leerling heeft vorige week het goede antwoord geraden. hww = heeft, geraden = zww

ZWW

• Je hebt er altijd maar 1 van in een zin!
• 1 werkwoord in de zin => zww
• Staat vaak achterin de zin, bij meerdere werkwoorden.
• Geeft aan wat het onderwerp doet (dansen, vragen, roepen, vallen). 

Hww

• Helpt het zww
• Kunnen er meerdere van in een zin staan
• Is bij meerdere werkwoorden altijd de persoonsvorm
•  Voorbeeld: Wij zijn gisteren gaan eten bij die nieuwe zaak.
• hww: zijn, gaan
• zww: eten

Hij heeft niet naar de docent geluisterd
Het zelfstandig werkwoord is:

1. geluisterd
2. hij
3. heeft
4. docent

Vb. Ik heb dat niet willen doen.
Wat is het zelfstandig werkwoord?

1. Heb
2. willen
3. doen

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Dat moet toch kunnen!
kunnen =

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Is "werd" een zelfstandig werkwoord?
Er werd wat geglimlacht: van mij naar hem

1. ja
2. nee

Ik heb tegen de bal geschopt.

Het zelfstandig werkwoord is:

1. geschopt
2. tegen
3. ik
4. heb

Werkdoelen totaal

- Cursus 5 Grammatica, paragraaf 5 blz. 212 opdr. 2,3,4 en 6 (havo) of opdr. 3 t/m 6 (vwo)

- Cursus 5 Grammatica, paragraaf 6 blz. 214 opdr. 2, 5 en 6.