Herhaling zelfstandig naamwoord t/m bezittelijk voornaamwoord

2V - herhaling woordsoorten
- zelfstandig naamwoord
- lidwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2V - herhaling woordsoorten
- zelfstandig naamwoord
- lidwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (znw) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel: neef, bakker, walrus, lelie.
Er zijn twee soorten: concreet zelfstandig naamwoorden en  abstract zelfstandig naamwoorden.

Slide 2 - Slide

Concreet zelfstandig naamwoord
Het cnw geeft iets tastbaars aan, iets wat je aan kunt raken: balpen, armband, tafel, vork.

Slide 3 - Slide

Abstract zelfstandig naamwoord
Het azn geeft iets aan:
 - wat je niet aan kunt raken: vrede, week, twijfel
-
wat niet bestaat: Zweinstein, elfje

Slide 4 - Slide

Eigennamen
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Rob, Hans Smit, Rijn, Arnhem.

Slide 5 - Slide

Abstract ZN
Concreet ZN
Vrede
Telefoon
Sneeuw
Docent
Vriendschap
Succes
Leegte
Woede
Boek
Kaars

Slide 6 - Drag question

Lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. Er zijn twee soorten lidwoorden: een bepaald en een onbepaald lidwoord.

Slide 7 - Slide

Bepaald en onbepaald
De woorden de en het zijn bepaalde lidwoorden. Het woord een is een onbepaald lidwoord.

In het verhaal doodt de ridder een gemene dief.


Slide 8 - Slide

Let op:
Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort:
- Het waait, het is 5 uur.

Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als 1: een van hen is bakker.

Slide 9 - Slide

In welke zin zit geen onbepaald lidwoord?
A
Hij kent een leerling die school erg mist.
B
Ik heb een sneeuwpop gemaakt in de sneeuw.
C
Een van de leerlingen uit 1Va let niet op.
D
Een online les is leuker dan een gewone les.

Slide 10 - Quiz

In welke zin vind je een bepaald lidwoord?
A
Het heeft vorige week heel hard gesneeuwd.
B
Mijn mentor vond het maar koud.
C
Een leerling uit 1Va heeft in sneeuw gespeeld.
D
Het lesuur Nederlands vliegt voorbij.

Slide 11 - Quiz

BN - 1
BN - 2
Gouden
Bijzondere
Kartonnen
Stoute
Grandioze 
Houten
Mooie
Plastic
Rode
Metalen

Slide 12 - Drag question

Bijvoeglijk naamwoord
- vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
- Kan voor of achter het znw staan.


Een stoere filmster
Het doosje is blauw.


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- zegt van welke stof iets (znw) gemaakt is.


Een gouden horloge
De plastic tas

Slide 13 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord


- kan gemaakt zijn van een werkwoord.

De gebroken kom




Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

- kan niet gemaakt zijn van een werkwoord.

Het aluminium tennisracket


Slide 14 - Slide

Gebakken broden
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 15 - Quiz

linnen broeken
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 16 - Quiz

Persoonlijk en bezittelijk vnw
Een pers. vnw duidt een persoon of ding aan:
Ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.

Een bez. vnw geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Slide 17 - Slide

Persoonlijk of bezittelijk?
Sommige woordsoorten (je, haar , ons, jullie, hun) kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn. Je kunt dan het volgende trucje toepassen: 
- Een pers. vnw kun je vervangen door hij of hem.
- Een bez. vnw kun je vervangen door zijn.

1. Is die kat van jullie ziek? --> Is die kat van hem ziek? jullie = pers vnw.
2. Dat is ons huis. --> Dat is zijn huis.  ons = bez. vnw

Slide 18 - Slide

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 19 - Drag question

Wat is het pers. vnw?

Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij en mij
D
Er zit geen pers. vnw. in.

Slide 20 - Quiz

Zij kijkt ons doordringend aan.

ONS:
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw

Slide 21 - Quiz

Ons idee is om een taart te bakken.

ONS:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Benoem het persoonlijk voornaamwoord.
Hebben jullie je boek al terug?
A
jullie
B
je
C
al
D
je boek

Slide 23 - Quiz

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Hoe veel pers. vnw zitten erin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 24 - Quiz

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Welke is een bezittelijk vnw?
A
hij
B
haar
C
zijn
D
zijn ouders

Slide 25 - Quiz

Vul in:

Meneer, wilt .... iets drinken?
A
u (pers. vnw)
B
uw (pers. vnw)
C
u (bez. vnw)
D
uw (bez. vnw)

Slide 26 - Quiz

Vul in:

Is dit .... telefoon?
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (bez. vnw)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (pers. vnw)

Slide 27 - Quiz

Vul in:

Ja, deze telefoon is van ....
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (pers vnw.)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (bez. vnw)

Slide 28 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De moeder is van mijn.
B
Het is mijn moeder.
C
Me moeder belt op.
D
Het is mij moeder.

Slide 29 - Quiz