Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.
Die bevruchte cel deelt > alle lichaamscellen (behalve de geslachtscellen) hebben 46 chromosomen
Slide 13 - Slide
DNA
Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
DNA=informatie voor al je erfelijke eigenschappen.
De stukjes DNA die samen de informatie bevatten voor een eigenschap vormen een gen.
Cellen gebruiken alleen de genen die ze nodig hebben.
Slide 14 - Slide
Basisstof 3 en 8
Genen en allelen
Dominant en recessief
Slide 15 - Slide
Je hebt alle genen dubbel.
Op een chromosomenpaar liggen dezelfde genen op dezelfde locatie.
Slide 16 - Slide
Dominant of recessief
Een allel kan dominant of recessief zijn: het dominante allel komt altijd tot uiting in het fenotype.
Het recessieve allel niet.
Slide 17 - Slide
DNA
Elke cel bevat DNA.
Noteer in je schrift de volgorde van de tweede DNA streng.
A T G C A A T C C C G G C
_________________________
Slide 18 - Slide
Genen
Elke cel bevat de informatie voor alle erfelijke eigen- schappen, de plek in je lichaam bepaalt welk gen actief is, dit gen kan hard of zacht aan staan.
Slide 19 - Slide
Mutatie: Verandering in het DNA van een cel
Slide 20 - Slide
Mutaties niet altijd effect:
- In één lichaamscel volwassene
- In een niet actief gen
- Mutatie levert hetzelfde eiwit op
- Mutatie’s zijn meestal recessief (minst sterke)
Wel gevolgen: zaadmoedercel, eimoedercel, zaadcel, eicel, embryo
Slide 21 - Slide
Mutant: Mutatie is in fenotype waarneembaar
Wildtype: Fenotype waarin geen enkele mutatie waarneembaar is
Slide 22 - Slide
Tumor: gezwel ontstaan door cellen die ongeremd delen
Goedaardige tumor:
Groeien langzaam en tasten omliggend weefsel niet aan
Kwaadaardige tumor:
delen heel snel, de cellen hebben afwijkende vorm, functioneren niet goed (de weefselbouw wordt verstoord)
Slide 23 - Slide
Oozaken
Mutagene invloeden: Invloeden die mutaties kunnen verookzaken.
Slide 24 - Slide
Basisstof 4
Evolutie
Slide 25 - Slide
Evolutie
Slide 26 - Slide
Wat is de evolutie-theorie?
Evolutie is het proces van het ontwikkelen van soorten in nieuwe soorten.
Slide 27 - Slide
BS 5
Slide 28 - Slide
Evolutie-theorie
- feiten die argumenten vormen vóór de theorie
- gaat uit van:
1) Variatie in erfelijke eigenschappen
(genotypen)
2) Natuurlijke selectie
3) Soortvorming door isolatie
Slide 29 - Slide
Variatie in erfelijke eigenschappen
Geslachtelijke voortplanting zorgt voor nieuwe combinaties in het genotype. Dit zorgt voor verschillende fenotypes.
Slide 30 - Slide
Natuurlijke selectie
Individuen die het beste aangepast zijn, hebben de beste overlevingskansen.
Deze organismen produceren veel nakomelingen
= Survival of the fittest (best aangepast)
Slide 31 - Slide
Berkenspanner
Na industriële revolutie
Wit : Zwart 1 : 20
Voor industriële revolutie
Wit : Zwart 20 : 1
Slide 32 - Slide
Soortvorming door isolatie
Door isolatie vindt gedurende lange tijd geen voortplanting plaats tussen individuen van verschillende populaties
Nieuwe soorten
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Darwinvinken
Een bekend voorbeeld van het ontstaan van nieuwe soorten zijn de darwinvinken op de Galapagoseilanden.
Eens allen afkomstig van het vaste land van Z-Amerika.
Snavels aangepast aan het beschikbare voedsel van het eiland waarop ze leven.
De vinken planten zicht niet meer onderling voort. Uit de verschillende populaties ontstaan verschillende soorten.
Slide 35 - Slide
Argumenten voor evolutie BS 5
Rudimentaire organen
Slide 36 - Slide
Oefenopdracht BS 5
Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de snakes and lizards als aparte groep?
50 40 30 20 mjg
Slide 37 - Slide
Oefenopdracht
Er wordt een verwantschapsonderzoek uitgevoerd om te achterhalen wie de vader van het kind is.
Hiervoor worden van een chromosomenpaar twee allelen onderzocht, dit is te zien in de afbeelding.