Thema 5 2V

Thema 5:  
Erfelijkheid en evolutie
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5:  
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Basisstof 1
Genotype en fenotype

Slide 2 - Slide

"Dat blonde haar heb je van oma"
"Zij heeft de ogen van haar vader"
"Wat lijk je toch op je moeder"
"Jij en je broer hebben dezelfde neus"

Slide 3 - Slide

Genotype

Slide 4 - Slide

DNA ligt in chromosomen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Fenotype

Slide 7 - Slide

Hoe komt verandering van het fenotype tot stand?

Slide 8 - Slide

Basisstof 2
Chromosomen

Slide 9 - Slide

Karyogram (chromosoomportret)

Slide 10 - Slide

DNA tijdens celdeling
DNA voor celdeling
DNA tijdens de celdeling
Maak opdracht 1 van BS 2

Slide 11 - Slide

Bevruchting en celdeling

Slide 12 - Slide

Menselijke cel
In een eicel zitten 23 chromosomen.

In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

Die bevruchte cel deelt > alle lichaamscellen (behalve de geslachtscellen) hebben 46 chromosomen

Slide 13 - Slide

DNA
Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
DNA=informatie voor al je erfelijke eigenschappen.
 
De stukjes DNA die samen de informatie bevatten voor een eigenschap vormen een gen.

Cellen gebruiken alleen de genen die ze nodig hebben.

Slide 14 - Slide

Basisstof 3 en 8
Genen en allelen 
Dominant en recessief

Slide 15 - Slide

Je hebt alle genen dubbel.  

Op een chromosomenpaar liggen dezelfde genen op dezelfde locatie.


Slide 16 - Slide

Dominant of recessief
Een allel kan dominant of recessief zijn: het dominante allel komt altijd tot uiting in het fenotype.

Het recessieve allel niet. 

Slide 17 - Slide

DNA
Elke cel bevat DNA.



Noteer in je schrift de volgorde van de tweede DNA streng. 
A T G C A A T C C C G G C 
_________________________

Slide 18 - Slide

Genen
Elke cel bevat de informatie voor alle erfelijke eigen- schappen, de plek in je lichaam bepaalt welk gen actief is, dit gen kan hard of zacht aan staan. 

Slide 19 - Slide

Mutatie: Verandering in het DNA van een cel

Slide 20 - Slide

Mutaties niet altijd effect:
- In één lichaamscel volwassene
- In een niet actief gen
- Mutatie levert hetzelfde eiwit op
- Mutatie’s zijn meestal recessief (minst sterke)
Wel gevolgen: zaadmoedercel, eimoedercel, zaadcel, eicel, embryo


Slide 21 - Slide

Mutant: Mutatie is in fenotype waarneembaar
Wildtype: Fenotype waarin geen enkele mutatie waarneembaar is

Slide 22 - Slide

Tumor: gezwel ontstaan door cellen die ongeremd delen
Goedaardige tumor:
Groeien langzaam en tasten omliggend weefsel niet aan
Kwaadaardige tumor:
delen heel snel, de cellen hebben afwijkende vorm, functioneren niet goed (de weefselbouw wordt verstoord)


Slide 23 - Slide

Oozaken
Mutagene invloeden: Invloeden die mutaties kunnen verookzaken.

Slide 24 - Slide

Basisstof 4
Evolutie

Slide 25 - Slide

Evolutie

Slide 26 - Slide

Wat is de evolutie-theorie?
Evolutie is het proces van het
ontwikkelen van soorten in nieuwe
soorten


Slide 27 - Slide

BS 5

Slide 28 - Slide

Evolutie-theorie
- feiten die argumenten vormen vóór de theorie
- gaat uit van:
1) Variatie in erfelijke eigenschappen
 (genotypen)
2) Natuurlijke selectie
3) Soortvorming door isolatie

Slide 29 - Slide

Variatie in erfelijke eigenschappen
Geslachtelijke voortplanting zorgt voor nieuwe combinaties in het genotype. Dit zorgt voor verschillende fenotypes.

Slide 30 - Slide

                                              Natuurlijke selectie
Individuen die het beste aangepast zijn, hebben de beste overlevingskansen. 

Deze organismen produceren veel nakomelingen
= Survival of the fittest (best aangepast)  

Slide 31 - Slide

                               Berkenspanner

Na industriële revolutie
Wit : Zwart  1 : 20
Voor industriële revolutie
Wit : Zwart  20 : 1

Slide 32 - Slide

Soortvorming door isolatie
Door isolatie vindt gedurende lange tijd geen voortplanting plaats tussen individuen van verschillende populaties 

            Nieuwe soorten

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Darwinvinken
Een bekend voorbeeld van het ontstaan van nieuwe soorten zijn de darwinvinken op de Galapagoseilanden.
Eens allen afkomstig van het vaste land van Z-Amerika.
 Snavels aangepast aan het beschikbare voedsel van het eiland waarop ze leven.
 De vinken planten zicht niet meer onderling voort. Uit de verschillende populaties ontstaan verschillende soorten.
 


Slide 35 - Slide

Argumenten voor evolutie      BS 5
Rudimentaire organen




Slide 36 - Slide

Oefenopdracht     BS 5 
Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de snakes and lizards als aparte groep?
50   40  30   20    mjg

Slide 37 - Slide

Oefenopdracht 
Er wordt een verwantschapsonderzoek uitgevoerd om te achterhalen wie de vader van het kind is.
Hiervoor worden van een chromosomenpaar twee allelen onderzocht, dit is te zien in de afbeelding.
Welke man is de vader? 

Slide 38 - Slide