What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
TAALVERZORGING / VERWIJZEN 2
TAALVERZORGING
Verwijzen 2
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
TAALVERZORGING
Verwijzen 2
Slide 1 - Slide
Vooraf:
Elke presentatie in Lessonup hoort bij een stukje lesstof uit NU Nederlands.
Op de laatste slide van de presentatie vind je de bijbehorende opdrachten uit Nu Nederlands.
Die opdrachten maak je in de digitale leeromgeving van Nu Nederlands.
Slide 2 - Slide
Deze Lessonup hoort bij:
Onderdeel
Taalverzorging
, paragraaf 4.3 Verwijzen (NU Nederlands)
Slide 3 - Slide
Vorige week:
verwijswoorden: personen en dingen
Vandaag:
verwijzen met
deze
en
die
verwijzen met
dit
en
dat
verwijzen
met wie / waarmee
verwijzen
over wie / waarover
Slide 4 - Slide
We beginnen met een stukje herhaling van vorige week ....
Slide 5 - Slide
De leraren gaan morgen staken. Volgens ... krijgen ze te weinig salaris.
A
Hen
B
Hun
Slide 6 - Quiz
De kabel is niet goed aangesloten. Daardoor werken ... niet goed.
A
Zij
B
Ze
Slide 7 - Quiz
Laat die boeken eens liggen!
Die boeken zijn van ...
A
Hun
B
Hen
Slide 8 - Quiz
Daniel en Binyam gaan morgen een toespraak houden.
... zijn daar heel zenuwachtig over.
A
Ze
B
Zij
Slide 9 - Quiz
Dat boek is van hen. Het is ... boek.
A
Hun
B
Zijn
C
Hen
D
Haar
Slide 10 - Quiz
Verwijs naar een
de-woord
en naar
meervoud
met deze of die;
De man
die
daar loopt, is de burgemeester van Arnhem.
De laptop ligt in de kast. Wil je mij
die
even aangeven?
De tassen zijn voor de studenten. Wil je
die
/
deze
straks even uitdelen?
Verwijzen met deze en die:
Slide 11 - Slide
Verwijzen met deze en die:
Verwijs naar een
de-woord
en naar
meervoud
met deze of die;
De man
die
daar loopt, is de burgemeester van Arnhem.
De laptop ligt in de kast. Wil je mij
die
even aangeven?
De tassen zijn voor de studenten. Wil je
die
/
deze
straks even uitdelen?
Slide 12 - Slide
Meervoud of de-woord? Deze of die.
De sanseveria houdt van zon. Zet
deze
daarom op een lichte plaats.
Hebt u tickets besteld? Dan kunt u
deze
ophalen bij de kassa.
De sanseveria houdt van zon. Zet
die
daarom op een lichte plaats.
Hebt u tickets besteld? Dan kunt u
die
ophalen bij de kassa.
< dichtbij
< verder weg
Slide 13 - Slide
De docent legt ... toetsen klaar voor de leerlingen.
A
Deze
B
Dit
C
Die
Slide 14 - Quiz
De vrouw ... daar loopt, is een bekende zangeres.
A
Die
B
Dat
Slide 15 - Quiz
Mijn autosleutels liggen op tafel. Wil je ... even aangeven?
A
Deze
B
Die
Slide 16 - Quiz
Verwijs naar een het-woord? Dit en dat
Het meisje dat daar zit, is verdrietig.
Het paard dat daar loopt, is ziek.
Ik heb dit boek in één avond uitgelezen.
> 'dit' gebruik je als het bezit erachter staat!
Dat boek heb ik in één avond uitgelezen.
Dus niet:
Het meisje die daar zit, is verdrietig.
= fout
Slide 17 - Slide
Verwijs naar een het-woord met dit en dat
Als er een gaatje is ontstaan, vult de tandarts
dit
met composiet.
5-1 tegen Spanje -
dit
had niemand verwacht.
Als er een gaatje is ontstaan, vult de tandarts
dat
met composiet.
5-1 tegen Spanje -
dat
had niemand verwacht.
< dichtbij
< verder weg
Slide 18 - Slide
De tafel ... ik heb geverfd, is erg mooi geworden.
A
Die
B
Dat
Slide 19 - Quiz
Er staat een fout in het boek en ... moet ik corrigeren.
A
Dat
B
Die
Slide 20 - Quiz
Het bedrijf ... fietsen maakt, gaat een nieuwe fabriek bouwen.
A
Die
B
Dat
Slide 21 - Quiz
De dame ... daar loopt, is de vriendin van Jan.
A
Dat
B
Die
Slide 22 - Quiz
Weet jij waar het tijdschrift is ... ik gisteren heb gekocht?
A
Die
B
Dat
Slide 23 - Quiz
Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:
Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarvan, waarmee, waarop, etc):
Het gebouw
waarin
we zitten, is al heel oud.
Het gereedschap
waarmee
hij werkt, is eigenlijk al versleten.
Het paard
waarop
zij zit, is een kampioen.
Slide 24 - Slide
Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:
Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (met wie, over wie):
De student,
met wie
ik samenwerk, krijgt morgen zijn diploma.
De docent,
van wie
ik veel leer, is erg behulpzaam.
De jongen,
over wie
veel geroddeld wordt, is vaak afwezig in de lessen.
Slide 25 - Slide
De man, ... veel wordt gesproken, is al dagen niet meer gezien.
A
Over wie
B
Waarover
Slide 26 - Quiz
De school, ... veel slechte recensies zijn geschreven, ontvangt minder inschrijvingen van studenten.
A
Over wie
B
Waarover
Slide 27 - Quiz
De dame ... hij samenwerkt bij McDonalds, is verliefd op hem.
A
Waarmee
B
Met wie
Slide 28 - Quiz
De auto ... wij zitten, is veel te klein voor vijf man.
A
In wie
B
Waarin
Slide 29 - Quiz
De jongen, ... veel wordt geroddeld, is altijd chagrijnig.
A
Waarover
B
Over wie
Slide 30 - Quiz
Controle voor jezelf:
verwijzen met deze en die
verwijzen met dit en dat
verwijzen met wie / waarmee
verwijzen over wie / waarover
Bovenstaande heb je vandaag geleerd.
Check?
Slide 31 - Slide
De opdrachten:
Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands:
Onderdeel
Taalverzorging
, paragraaf 4.3 Verwijzen
Opdracht 5 t/m 9
Slide 32 - Slide
More lessons like this
SCHRIJVEN & FORMULEREN 2 / verwijzen II
February 2022
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Verwijswoorden
March 2022
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Les 3 / verwijzen II
March 2021
- Lesson with
28 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Samenhang in een tekst: verwijswoorden
November 2021
- Lesson with
34 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
F2 LEZEN les 4 Samenhang in een tekst: verwijswoorden
June 2023
- Lesson with
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Les 6. Waarmee met wie
November 2022
- Lesson with
12 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Taalverzorging 4.3 Verwijzen
September 2024
- Lesson with
29 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
T2 H4 taalverzorging verwijswoorden
March 2021
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2