Les 6. Waarmee met wie

Les 6
Waarmee / met wie / waarop
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 6
Waarmee / met wie / waarop

Slide 1 - Slide

Goed of fout
'Mijn scooter is sneller als die van jou'
A
Goed
B
Fout

Slide 2 - Quiz

Goed of fout
Mijn laptop is beter dan die van jou.
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quiz

Vul in:
Mijn vrienden hebben ...... ook uitgenodigd voor hun bruiloft.
A
Jouw
B
Jou
C
Je

Slide 4 - Quiz

Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:


Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarvan, waarmee, waarop, etc):

  • Het gebouw waarin we zitten, is al heel oud.
  • Het gereedschap waarmee hij werkt, is eigenlijk al versleten.
  • Het paard waarop zij zit, is een kampioen.


Slide 5 - Slide

Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:


Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (met wie, over wie):

  • De student, met wie ik samenwerk, krijgt morgen zijn diploma.
  • De docent, van wie ik veel leer, is erg behulpzaam.
  • De jongen, over wie veel geroddeld wordt, is vaak afwezig in de lessen.


Slide 6 - Slide

De man, ... veel wordt gesproken, is al dagen niet meer gezien.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 7 - Quiz

De school, ... veel slechte recensies zijn geschreven, ontvangt minder inschrijvingen van studenten.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 8 - Quiz

De dame ... hij samenwerkt bij McDonalds, is verliefd op hem.
A
Waarmee
B
Met wie

Slide 9 - Quiz

De auto ... wij zitten, is veel te klein voor vijf man.
A
In wie
B
Waarin

Slide 10 - Quiz

De jongen, ... veel wordt geroddeld, is altijd chagrijnig.
A
Waarover
B
Over wie

Slide 11 - Quiz

Maak opdrachten 460 & 462

Slide 12 - Slide