Les H1.4

voortaan 15 minuten stil werken. 
afsluiter slide
lezen slide
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

voortaan 15 minuten stil werken. 
afsluiter slide
lezen slide

Slide 1 - Slide

Telefoon?
Voor aanvang van de les in de kluis of op eigen risico in de bak. 

Zorg dat je op tafel hebt liggen: 
- Pen;
-Rekenmachine; 
- Schrift; 
- Boek

Slide 2 - Slide

Programma 
  • Terugblik vorige les 
  • Doelen van deze les 
  • Uitleg paragraaf 1.4
  • 10 minuten in stilte aan het werk
  • Bespreken vraag van de week 
  • Aan het werk (keuze) 
  • Afronding van deze les 

Slide 3 - Slide

Terugblik berekenen indexcijfer 
Prijs broek 2015: €30 ​
Prijs broek 2020: €34 ​
  1. Wat is het indexcijfer van het basisjaar (2015)? ​
  2. Bereken het indexcijfer van 2020.
  3. Bereken met hoeveel procent de broek in prijs is gestegen in 2020 ten opzichte van het basisjaar.
Berekening indexcijfer = 
nieuw getal : getal in basisjaar x 100​
Uitleg
1. Het basisjaar heeft altijd als indexcijfer 100. Antwoord: 100. 
2. 
2015 = 30 euro (basisjaar)
2020 = 34 euro

nieuw getal : getal in basisjaar x 100 
30 : 34 x 100 = 113,3 
3. 
113,3 - 100 = 13,3% stijging

Slide 4 - Slide

Doelen van deze les 
  • Je weet wat inflatie is en kunt oorzaken van inflatie noemen.
  • Je kunt het cpi en de inflatie berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat gevolgen van inflatie zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe lonen en prijzen elkaar beïnvloeden.




Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Prijzen kunnen stijgen en dalen
Inflatie > prijzen stijgen 
Deflatie > prijzen dalen

Binnen de Europese Unie (EU) is een inflatie rond de 2% afgesproken. De Europese Centrale Bank (ECB) kan de inflatie beïnvloeden door onder andere de rente te verhogen en te verlagen. 

Slide 8 - Slide

Hyperinflatie in Venezuela
Hyperinflatie in Libanon

Slide 9 - Slide

Wat is koopkracht?
Prijscompensatie

Slide 10 - Slide

Piet's loon stijgt met 10%, terwijl de gemiddelde prijzen met 5% stijgen. De koopkracht van Piet...
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk
D
Kun je niet weten

Slide 11 - Quiz

Een bloemkool kost in augustus 1,49 euro en in september 1,53 euro.
Er is sprake van...
A
Koopkrachtstijging
B
Koopkrachtdaling
C
Inflatie
D
Deflatie

Slide 12 - Quiz

Nominale verandering: is de verandering van je loon in procenten. 

voorbeeld: Je loon stijgt met 5% 

Dit zegt alleen niet zoveel, want hierbij hou je geen rekening met de inflatie.  
Bij reële verandering doe je dat wel. 

Voorbeeld: je loon stijgt met 5%, de inflatie is 4,5% . De reële verandering (stijging) van je loon is dan +0,5%. 

Voorbeeld: je loon stijgt met 2,5%, de inflatie is 3,5%. De reële verandering (daling) van je loon is dan -1%. 

Slide 13 - Slide

De loonstijging is 3,5%, de inflatie is 2%. Wat is de nominale verandering?
A
3,5% stijging
B
2% daling
C
1,5% stijging
D
1,5% daling

Slide 14 - Quiz

De loonstijging is 3,5%, de inflatie is 2%. Wat is de reële verandering?
A
3,5% stijging
B
2% daling
C
1,5% stijging
D
1,5% daling

Slide 15 - Quiz

De inflatie meet het CBS met het consumentenprijsindexcijfer (CPI). 
Stap 1: bereken indexcijfer
Prijs T-shirt 2014: €60 ​
Prijs T-shirt 2018: €68 ​
  1. Wat is het indexcijfer van het basisjaar (2014)? ​
  2. Bereken het indexcijfer van 2018.
  3. Bereken met hoeveel procent het T-shirt in prijs is gestegen in 2018 ten opzichte van het basisjaar.
Berekening indexcijfer = 
nieuw getal : getal in basisjaar x 100​
Antwoorden
1. Het basisjaar heeft altijd als indexcijfer 100. Antwoord: 100
2. 
2014 = 60 euro (basisjaar)
2018 = 68 euro

nieuw getal : getal in basisjaar x 100 
68 : 60 x 100 = 113,3 
3. 
113,3 - 100 = 13,3% stijging

Slide 16 - Slide

Stap 2: bereken de CPI
  1. Vermenigvuldig het indexcijfer van ieder artikelgroep met de bijbehorende wegingsfactor. ​
  2. Tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaar op. ​
  3. Deel je uitkomst van stap 2 door het totaal aantal wegingen.​
  4. Je uitkomst is het consumentenprijsindexcijfer. ​
CPI – 100 = stijging of daling ​
Boven 100 = stijging ​
Onder 100 = daling
Je kunt dit zelf oefenen met 
opgave 4

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Aan het werk 


De komende 10 minuten gaat iedereen aan het werk met deze opdrachten. Je kunt nu geen vragen stellen of overleggen. 

Maak eerst opdracht 7, deze gaan we zo klassikaal bespreken. 
Maken: H1.4  opdrachten 1 t/m 11.
timer
10:00

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Keuzewerk


Je kunt aan de slag met de volgende keuzes: 

  • Huiswerk maken H1.4 opdrachten: 1 t/m 11 
  • Maken eigen samenvatting + rekenopdrachten 
  • Eigen keuze: in overleg met Tobias 
timer
10:00

Slide 22 - Slide

Afronding van deze les 
  • Je weet wat inflatie is en kunt oorzaken van inflatie noemen.
  • Je kunt het cpi en de inflatie berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat gevolgen van inflatie zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe lonen en prijzen elkaar beïnvloeden.




Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide