grammatica - ng - week 4

grammatica
naamwoordelijk gezegde
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

grammatica
naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Vandaag gaan we oefenen met het vinden van het gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk).

Slide 2 - Slide

redekundig
1. pv
2. andere werkwoorden
3. zinsdelen
4. wg of ng
5. onderwerp
6. lijdend voorwerp
7. meewerkend voorwerp
8. bijwoordelijke bepaling
taalkundig
bepaald lidwoord
onbepaald lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
voorzetsel

Slide 3 - Slide

naamwoordelijk gezegde
Stap 1: staat er een kww (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen) in de zin?
Nee = wg
Ja? = alarmbellen! Er kan een ng zijn.

Stap 2: is het onderwerp iets of doet het onderwerp iets?
Als het iets is = ng
Als het iets doet = wg

Slide 4 - Slide

werkwoordelijk gezegde

alle werkwoorden in de zin (ook de pv)

altijd een zww
naamwoordelijk  gezegde

alle werkwoorden in de zin (ook de pv)

+ het zinsdeel dat zegt wat het onderwerp is

altijd een kww

Slide 5 - Slide

voorbeeld
Online lessen / heeft / Sofie / altijd  / erg leuk / gevonden. 
ow = Sofie

belangrijkste werkwoord: gevonden
gevonden (vinden)  kan nooit kww zijn
dus een wg = heeft gevonden


Slide 6 - Slide

voorbeeld
Voor veel leerlingen / lijkt / grammatica / een moeilijk onderdeel/ te zijn. 

belangrijkste werkwoord: zijn
ALARMBELLEN!
ow = Wie/wat lijkt te zijn? --> grammatica
Grammatica is iets (een moeilijk onderdeel), dus ng.

Hele ng = lijkt een moeilijk onderdeel te zijn


Slide 7 - Slide

Wat zijn de koppelwerkwoorden?

Slide 8 - Open question

Pak je grammaticaboekje.
blz. 13 & 14 (huiswerk) 

Geef bij de volgende opdracht steeds aan wat je hebt opgeschreven als gezegde. 

Slide 9 - Slide

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
1. Lionel Messi is een heel goede voetballer.

Slide 10 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
2. Vorige week is mijn buurman gek geworden.

Slide 11 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
3. De kinderen zijn die avond bij hun oma gebleven.

Slide 12 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
4. Dat lijkt een geweldig plan te zijn.

Slide 13 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
5. Had jij dat altijd al gedacht?

Slide 14 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
6. Volgens onze leraar hebben wij vandaag hard gewerkt.

Slide 15 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
7. Het aardige meisje uit onze klas schijnt extreem ijverig te zijn.

Slide 16 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
8. Ik was graag wat langer in de Efteling gebleven.

Slide 17 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
9. Waarom wil jij niet naar het schoolfeest komen?

Slide 18 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
10. Het thema van het feest is dit jaar "Strand".

Slide 19 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
11. Je kan dan op verschillende plekken een glaasje fris kopen.

Slide 20 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
12. Docenten kunnen soms heel chagrijnig zijn.

Slide 21 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
13. Die familie is voor een verre vakantie aan het sparen.

Slide 22 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
14. Die jongen zou zijn beste vriend kunnen worden.

Slide 23 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
15. Haal dat boek eens uit de kast.

Slide 24 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
16. Het bleef gisteren in heel Nederland de hele dag regenen.

Slide 25 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
17. Zo'n enorm beest probeer ik al mijn hele leven te vangen.

Slide 26 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
18. Leerlingen lijken soms wel compleet doorgedraaid.

Slide 27 - Open question

Schrijf alleen het gezegde (ng/wg) op:
19. Gelukkig remmen de leraren deze leerlingen wel af.

Slide 28 - Open question

Snap je hoe je het naamwoordelijk gezegde kunt vinden in een zin?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Nu:
- Kijk je gemaakte zinnen helemaal na (blz. 13 en 14 in je grammaticaboekje). Zorg ervoor dat je foute antwoorden verbetert. 

- De antwoorden staan in SOM en Teams. 

- Maak een foto van de nagekeken zinnen en lever deze foto in bij de opdracht in Teams. 

Slide 30 - Slide

Taalkundig ontleden
herhaling

Slide 31 - Slide

Vandaag:
eerste les --> gaan we de theorie over de woordsoorten herhalen
tweede les --> ga je oefenen met de woordsoorten en maak je een oefentoets

Slide 32 - Slide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 33 - Open question

redekundig
1. pv
2. andere werkwoorden
3. zinsdelen
4. wg of ng
5. onderwerp
6. lijdend voorwerp
7. meewerkend voorwerp
8. bijwoordelijke bepaling
taalkundig
bepaald lidwoord
onbepaald lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
voorzetsel

Slide 34 - Slide

woordsoorten
- bepaald lidwoord (blw)                              de, het
- onbepaald lidwoord (olw)                         een 
- zelfstandig naamwoord (zn)                   alles waar je een lw voor
                                                                                  kunt zetten en namen.
- bijvoeglijk naamwoord (bn)                    zegt iets over een zn
- voorzetsel (vz)                                               ....de kast
                                                                                .... het feest
                                                                                 ook: van, met

Slide 35 - Slide

woordsoorten
zelfstandig werkwoord           belangrijkste werkwoord van de zin
                                                            bij een werkwoordelijk gezegde

koppelwerkwoord                     belangrijkste werkwoord van de zin 
                                                           bij een naamwoordelijk gezegde

hulpwerkwoord                          helpt een zww of een kww

Slide 36 - Slide

Goed of fout?

Als het gezegde van een zin uit meer werkwoorden bestaat, dan is de persoonsvorm altijd een zelfstandig werkwoord.
A
goed
B
fout

Slide 37 - Quiz

Goed of fout?

Een zin kan meerdere hulpwerkwoorden bevatten.
A
goed
B
fout

Slide 38 - Quiz

Goed of fout?

In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan een zelfstandig werkwoord staan.
A
goed
B
fout

Slide 39 - Quiz

Wat is het woord dat tussen haakjes staat?

Sven (zou) de hele dag achter de computer willen zitten.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 40 - Quiz

Wat is het woord dat tussen haakjes staat?

Sven zou de hele dag achter de computer (willen) zitten.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 41 - Quiz

Wat is het woord dat tussen haakjes staat?

Sven zou de hele dag achter de computer willen (zitten).
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 42 - Quiz

Wat is het woord dat tussen haakjes staat?

(Sven) zou de hele dag achter de computer willen zitten.
A
zn
B
bn
C
vz
D
blw

Slide 43 - Quiz

Wat is het woord dat tussen haakjes staat?

Mijn (lieve) oma wordt altijd erg blij van die wekelijkse bezoekjes van mij.
A
zn
B
bn
C
vz
D
blw

Slide 44 - Quiz

Wat is het woord dat tussen haakjes staat?

Mijn lieve (oma) wordt altijd erg blij van die wekelijkse bezoekjes van mij.
A
zn
B
bn
C
vz
D
blw

Slide 45 - Quiz

Wat is het woord dat tussen haakjes staat?

Mijn lieve oma (wordt) altijd erg blij van die wekelijkse bezoekjes van mij.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 46 - Quiz

Welke woordsoort vind je nog lastig?
hww
zww
kww
zn
bn
vz
blw / olw

Slide 47 - Poll

Nu:
Maak oefening B6 (blz. 20, grammaticaboekje)
Het bijwoord hoef je niet te benoemen. 

Klaar? Kijk je antwoorden na. De antwoorden staan in SOM en in Teams. 
Maak de oefentoets. Deze kun je ook in SOM en in Teams vinden. 

Slide 48 - Slide