Quiz grammatica Havo 2



 HAVO 2 - VOORBEREIDINGS QUIZ
Werkwoordspelling - NG en WG - Zinsontleding
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson



 HAVO 2 - VOORBEREIDINGS QUIZ
Werkwoordspelling - NG en WG - Zinsontleding

Slide 1 - Slide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Welk zinsdeel is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 2 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Zit er een meewerkend voorwerp in deze zin?
A
JA - Jan
B
Nee
C
Ja - de toets
D
Ja - de leraar

Slide 3 - Quiz

Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en) in deze in?

Vandaag hebben we het naamwoordelijk gezegde behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het naamwoordelijk gezegde
D
hebben behandeld

Slide 4 - Quiz

Wat is het LV in deze zin?
Zo'n dure vakantiereis naar Egypte kan ik me helaas niet veroorloven.
A
me
B
Zo'n dure vakantiereis naar Egypte
C
ik
D
helaas

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Tijdens de wedstrijd heeft Mbappe zijn neus gebroken.

Slide 6 - Open question

Zit er een lijdend voorwerp in deze zin?
Tijdens de wedstrijd heeft Mbappe zijn neus gebroken.

Slide 7 - Open question

In een zin met een Lijdend voorwerp (LV) zit nooit een naamwoordelijk gezegde (NG).
A
niet waar
B
waar

Slide 8 - Quiz

Noem drie koppelwerkwoorden

Slide 9 - Open question

Wat is het naamwoordelijk gezegd in deze zin?

Hij schijnt tegenwoordig erg gelukkig te zijn.

A
schijnt
B
schijnt te zijn
C
schijnt (gelukkig) te zijn
D
tegenwoordig gelukkig

Slide 10 - Quiz

Hij eet een appel en een peer.
WG- werkwoordelijk gezegde
A
hij
B
eet
C
eet een appel
D
eet een appel en een peer

Slide 11 - Quiz

Onze cavia was erg klein.
NG - naamwoordelijk gezegde is:
A
onze cavia
B
was
C
klein
D
was (erg klein)

Slide 12 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Ik word boos van die vervelende opmerking.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk deel?
Ik word boos van die vervelende opmerking.
A
die vervelende opmerking
B
ik word
C
word
D
boos

Slide 14 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Het eiland lijkt verlaten.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk deel van het NG?
Het eiland lijkt verlaten.
A
lijkt
B
verlaten
C
het eiland lijkt
D
lijkt verlaten

Slide 16 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 17 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 18 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 19 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 20 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 21 - Quiz

werkwoordspelling
A
De oude man bestuurt de auto
B
De oude man bestuurd de auto

Slide 22 - Quiz

werkwoordspelling
A
George en Bas brandde het hele pand af.
B
George en Bas brandden het hele pand af.

Slide 23 - Quiz

Succes met de Toets
Heb je nog vragen? Schrijf je in voor KWT

Slide 24 - Slide