Verhaalanalyse week 20 Alies en Karen

3V Verhaalanalyse week 20
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

3V Verhaalanalyse week 20

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Verhaalaspecten
personages
handelingen
tijdsduur
tijdsvolgorde
ruimte
historische tijd
perspectief

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Opfrisquiz

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat betekent genre?
A
je schamen
B
verhaalsoort
C
generatie
D
perspectief

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent fictie?
A
verzonnen teksten
B
zakelijke teksten

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke verhaalsoort hoort niet bij genres ?
A
sprookje
B
thriller
C
schoolnieuwsbrief
D
horror

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat hoort niet bij non-fictie?
A
krantenartikel
B
column
C
weerbericht
D
realistisch verhaal

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Aspecten realismelijn

Je kunt bepalen of een verhaal realistisch is aan de hand van de volgende aspecten:

1 de omgeving

2 de tijd

3 hoe personages met elkaar praten en omgaan

4 gedachten, bezigheden en problemen van personages

5 de 'toevalligheid' van gebeurtenissen

6 fantasie-elementen

7 de afloop van een verhaal


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1: realismelijn

We lezen het verhaal De invaller op OneNote



Op welke plaats zet jij het verhaal op de realismelijn?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Compositie
  • Fabel: het verhaal in zijn logische en chronologische volgorde
  • Sujet: de manier waarop de fabel in de tekst weergegeven is

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Compositie leidt tot spanning
'De lezers weten dat er iets verborgen wordt gehouden, een geheim dat stukje bij beetje wordt onthuld. Heel vaak breekt ik-verteller Paul het verhaal af om pas veel later de informatie te geven waarop de lezers zitten te wachten.' (dbnl.org) 

Slide 11 - Slide

Een extreem voorbeeld is de zojuist aangeduide scène waarin de kinderen van de beide echtparen Lohman door een groep woedende boeren worden opgebracht. Pas in het laatste hoofdstuk wordt onthuld waarom de boeren zo kwaad zijn: Beau heeft een kip gestolen. Door dit voortdurend oproepen van spanning door middel van uitstel lijkt Het diner op een thriller.
Compositie/verhaalopbouw
Chronologie
  • fabel/sujet
  • chronologisch, niet-chronologisch
Het begin van een verhaal:
  • ab ovo  > normale chronologische volgorde
  • in medias res  > midden in het verhaal beginnen 
  • post rem > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Compositie
Verschil tussen inhoud en vorm > voorbeelden:
  • gebeurtenissen 2x vertellen (door andere ogen)
  • soms uitvoerig, soms beknopt


wat wordt verteld?
hoe wordt het verteld?
fabel
sujet
het vertelde
vertelling
story
plot

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2: fabel en sujet

Kijk nog eens naar het verhaal De invaller.



Schrijf in steekwoorden de fabel en sujet op.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

6. Thema, motieven en idee

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Interne en externe motieven
Intern: dobbelsteen (De aanslag- Harry Mulish)
Extern: het doen van drie wensen (diverse sprookjes)
Een stof: een heel verhaal wordt opnieuw gebruikt (Bijv. Dracula) Soms is er slechts een toespeling.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

thema
Waarover gaat het verhaal eigenlijk?
Antwoord op deze vraag zo kort mogelijk geformuleerd is het thema.
Hoofdonderwerp in één woord
Allerkortste samenvatting

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Thema
Net als een boek of een film, heeft ook een kort verhaal een thema.
Een thema is een soort niet tastbaar onderwerp van het verhaal.
-oorlog
-liefde
-vriendschap

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Het idee
 
Het idee betekent onder andere ‘opvatting, mening’ en ‘gedachte, inval, plan’. 
Voorbeelden:
Naar mijn idee gaat het best goed.
Het was een goed idee om dit jaar naar Spanje te gaan.
Dat idee van haar is briljant.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat is de idee van het verhaal? Voorbeelden:
De idee van het verhaal geeft de impact aan van een groot verdriet. 
Of de idee is het onvermogen van iemand om te leven met een handicap.
 De idee is dat de vrouw gevangen zat in een tijd, waar je als vrouw met een handicap aan de zijlijn stond.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Verschil tussen de idee en het idee
  • In het dagelijkse taalgebruik is het idee verreweg het gebruikelijkst. 
Bijvoorbeeld:Dat is een goed idee!’ 
  • De idee komt veel minder vaak voor, eigenlijk alleen in filosofische, sociologische of godsdienstige teksten. 
Bijvoorbeeld: ‘Wat blijft er over van de idee van de maakbare samenleving?’

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

De idee
  • De idee is het denkbeeld. 
  • Een bedoeling/ een boodschap die door middel van de verhaalbeschrijving door wordt gegeven. 
  • Bijvoorbeeld bij een sprookje is de idee meestal een moraal: als je een kuil graaft voor een ander val je er zelf in.

Slide 23 - Slide

 In de verhalen Romeo en Julia, Pocahontas en de film Troy is de 13
idee zoiets als ‘ware liefde overwint alles’, omdat de liefde in deze verhalen
cultuurverschillen en vijandschap overstijgt en overeind blijft ondanks het geweld dat ze veroorzaakt.
De idee: ‘filosofisch inzicht’
De idee betekent ‘filosofisch, godsdienstig of sociologisch denkbeeld, inzicht of principe’. 
Voorbeelden:
Ik ben een aanhanger van de idee dat dé werkelijkheid niet bestaat.
De idee van een goddelijk ‘moreel eindoordeel’ over de levenswandel van een overledene, is wijdverbreid.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Wanneer we een niet-chronologisch verteld verhaal navertellen in de volgorde waarin de schrijver heeft verteld, noemen we de samenvatting van dit verhaal een samenvatting van…
A
de fabel
B
het sujet

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Als fabel en sujet hetzelfde zijn, is er sprake van een chronologisch verhaal
A
inderdaad!
B
absoluut niet

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat weet je dus over fabel en sujet?
timer
0:15
A
De fabel en sujet zijn niet altijd gelijk
B
De fabel en sujet zijn gelijk
C
De fabel is altijd niet-chronologisch
D
Het sujet is altijd niet-chronologisch

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Een verhaalelement, gebeurtenis of situatie die opvalt in het verhaal doordat het herhaaldelijk voorkomt of een bijzondere betekenis heeft.
Hoe noem je dat?
A
onderwerp
B
motief
C
thema

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Hoe wordt het citaat voorin een boek genoemd?
A
thema
B
motto
C
motief
D
moraal

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Het thema is hetzelfde als een motief van een boek
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je een filosofische boodschap in een verhaal?
A
Onderwerp
B
Thema
C
De idee
D
Motief

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Een verrekijker komt een aantal keren in een verhaal voor en heeft een symbolische waarde voor het verhaalverloop. Zoiets noemen we:
A
Een abstract motief
B
Een concreet/leidmotief
C
Een klassiek motief
D
Een thema

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

"Element dat vaker voorkomt in een verhaal. Vestigt de aandacht op iets wat belangrijk is in het verhaal. "
A
Motief
B
Handeling
C
Vooruitwijzing
D
Thema

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht 3 
Lees ook de tekst Brommer op zee (op OneNote)
-Noteer motieven en schrijf op wat je denkt dat het thema van dit verhaal is.
- Zal er ook een idee zijn? -Probeer de titel te verklaren.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions