Herhaling: wat weet je nog?
Zij hebben zich verslapen en hebben elkaar aangestoken met de vervelende griep
Zij = persoonlijk voornaamwoord
hebben = werkwoord
zich = wederkerend voornaamwoord
verslapen = werkwoord
en = nevenschikkend voegwoord
hebben = werkwoord
elkaar = wederkerig voornaamwoord
aangestoken = werkwoord
de = lidwoord
vervelende = bijvoeglijk naamwoord
griep = zelfstandig naamwoord