Les 28 - H5 Grammatica: Vragend, aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Nederlands boek en schrift
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Nederlands boek en schrift
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Lesplanning
- Lesdoel
- Herhaling: wat weet je nog?
- Voorkennis: wat weet je al?
- Uitleg hoofdstuk 5 Gramm
- Zelfstandig werken / verlengde instructie
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Aan het einde van de les...
... weet ik wat de volgende begrippen betekenen:
1. aanwijzend voornaamwoord
2. betrekkelijk voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Herhaling: wat weet je nog?
Ontleed de onderstaande zin. Benoem ww, zn, lw, bvw, vz, pers. vnw, bez. vnw, wederkerend vnw, wederkerig vnw, nevensch. vw en ondersch. vw.

- Zij hebben zich verslapen en hebben elkaar aangestoken met de vervelende griep 

Slide 4 - Slide

Herhaling: wat weet je nog?
Zij hebben zich verslapen en hebben elkaar aangestoken met de vervelende griep 
Zij = persoonlijk voornaamwoord
hebben = werkwoord
zich = wederkerend voornaamwoord
verslapen = werkwoord
en = nevenschikkend voegwoord
hebben = werkwoord
elkaar = wederkerig voornaamwoord
aangestoken = werkwoord
de = lidwoord
vervelende = bijvoeglijk naamwoord
griep = zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Slide

Voorkennis: wat weet je al?
Vragend voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 6 - Slide

Vragend voornaamwoord
- Wie, wat, welke, en wat voor (een)

Meestal vooraan in een zin
'Wat deed jij gisteren?

Soms in het midden
'Weet jij wie voor de deur staat?'

Slide 7 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
- wijst iemand of iets aan
- Die, deze, dit en dat
TEE-regel


Lidwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Voorbeeld
De
Deze
Die
De jongen = deze jongen
De tas = die tas
Het
Dit
Dat
Het meisje = dit meisje
Het huis = dat huis

Slide 8 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
- verwijst terug naar een woord/woordgroep
- die/dat/wat/wie

Wat: verwijst terug naar 
- een overtreffende trap (het mooiste wat mij is overkomen)_
- iets vaags (alles/niets/iets)
- een hele zin

Slide 9 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
- verwijst terug naar een woord/woordgroep
- die/dat/wat/wie

Wie: verwijst terug naar een persoon
- De vrouw wie wij een tip geven, kijkt lachend naar ons

Slide 10 - Slide

Veelgemaakte fout
Dat meisje waarmee ik naar buiten ga
= FOUT

Dat meisje met wie ik naar buiten ga
= GOED

Slide 11 - Slide

Zelfstandig werken / verlengde instructie
Wat
Hoofdstuk 5 Grammatica
Blz. 248 - 251
Opdracht 7, 8, 9 en 10
Hoe
Werkblad + schrift
Hulp
Zelfstandig of uitleg (bij mij)
Tijd
25 minuten
Klaar?
Goed! Iets voor je zelf doen
timer
5:00

Slide 12 - Slide