Week 48 + 49




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 48 + 49

timer
1:30
H2 lezen: 1, 2, 4
H2 woordenschat: 2, 3, 4
H2 poëzie en fictie: onderdeel B opdr. 3 ('April')
H2 grammatica zinsdelen: 2, 3, 4
Oefentoets (iPad) en oefenopgaven (papier)
Je leert:

Klaar?
- nakijken
- zakelijke mail schrijfschrift
- aantekening schrijfschrift
- lezen in je leesboek
- pizza boekverslag
- oefentoets





Deze week:

- zelfstandig werken (keuze uit blauwe taken)

Je legt klaar:
iPad in de aanslag (e-book)
Schrijfschrift
Alaska: p. 109
Haaieneiland: p. 197
Rafael: p. 152
Soldaat Wojtek: p. 113
Stief: p. 89
Wild: p. 159
Gegijzeld: p. 80
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 48 + 49

timer
1:30
H2 lezen: 1, 2, 4
H2 woordenschat: 2, 3, 4
H2 poëzie en fictie: onderdeel B opdr. 3 ('April')
H2 grammatica zinsdelen: 2, 3, 4
Oefentoets (iPad) en oefenopgaven (papier)
Je leert:

Klaar?
- nakijken
- zakelijke mail schrijfschrift
- aantekening schrijfschrift
- lezen in je leesboek
- pizza boekverslag
- oefentoets





Deze week:

- zelfstandig werken (keuze uit blauwe taken)

Je legt klaar:
iPad in de aanslag (e-book)
Schrijfschrift
Alaska: p. 109
Haaieneiland: p. 197
Rafael: p. 152
Soldaat Wojtek: p. 113
Stief: p. 89
Wild: p. 159
Gegijzeld: p. 80

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Je leert voor de toets H2:

- lezen: tekstverbanden en signaalwoorden
- woordenschat: metafoor/personificatie + lijst in It's Learning
- grammatica zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
- grammatica woordsoorten: koppelwerkwoorden

Slide 3 - Slide

H2 lezen: tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
De maand december
B
Koopverslaving
C
Sinterklaas- en kerstcadeaus
D
Winkelen als hobby

Slide 6 - Quiz

Hoe maakt de auteur de lezer nieuwsgierig naar de rest van de tekst?
A
Door aan te geven dat de lezer er belang bij heeft verder te lezen
B
Door een voorbeeld te gebruiken
C
Door te beginnen met iets uit de actualiteit
D
Door te verwijzen naar iets uit het verleden.

Slide 7 - Quiz

Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding?
A
alinea 1
B
alinea's 1 en 2
C
alinea's 1 t/m 3
D
alinea's 1 t/m 4

Slide 8 - Quiz

inrichting
herinneren
karaktertrek die een bepaald gedrag veroorzaakt
gevarieerde verzameling artikelen
dwangmatig
zeer prettig gevoel van opwinding en blijheid
interieur
euforie
neiging
heugen
assortiment
obsessieve

Slide 9 - Drag question

Aan welk signaalwoord herken je dat er een reden wordt gegeven in al. 1 ?

Slide 10 - Open question

Welke redengevende signaalwoorden kan je vinden in al. 4?

Slide 11 - Open question

H2 woordenschat: metafoor en personificatie

Slide 12 - Slide

Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel
A
Metafoor
B
Personificatie

Slide 13 - Quiz

Die citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.
A
Metafoor
B
Personificatie

Slide 14 - Quiz

Toen de worstelaar ging zitten, kreunde de stoel onder zijn gewicht.
A
Metafoor
B
Personificatie

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

ruïneren
opperen
duidelijke; heldere; realistische
gerenommeerde
exploitatie
overwegen
kapot maken
overdenken; bedenken
concrete
voorstellen
winstgevend makend
beroemde

Slide 17 - Drag question

Slide 18 - Slide

in het oog springen
A
iemand dwarsbomen
B
de aandacht trekken
C
over de toekomst fantaseren
D
steeds vastlopen op hetzelfde punt

Slide 19 - Quiz

H2 grammatica: naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoorden

Slide 20 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets....

Slide 21 - Open question

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk deel bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord.
Dat is een eigenschap van het onderwerp.
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
Van het werkwoordelijke deel is er één werkwoord een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Slide 22 - Slide

Een naamwoordelijk deel bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Het naamwoordelijk gezegde is:
A
zal [onbetaalbaar] blijven
B
zal onbetaalbaar blijven
C
[zal] onbetaalbaar [blijven]
D
[zal onbetaalbaar blijven]

Slide 24 - Quiz

Welke is geen koppelwerkwoord (kww)?
A
worden
B
blijken
C
hebben
D
schijnen

Slide 25 - Quiz

Welke is geen koppelwerkwoord (kww)?
A
zijn
B
blijven
C
lijken
D
gaan

Slide 26 - Quiz

Zou de Amerikaanse legerjeep bij survivalfreaks altijd zo populair blijven?
A
[Zou zo populair blijven]
B
[Zou zo populair] blijven
C
Zou [zo populair] blijven
D
Zou zo [populair] blijven

Slide 27 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde?
Volgens Naomi zullen deze opdrachten voor mij te moeilijk zijn.

Slide 28 - Open question

Naamwoordelijk gezegde?
Na de pauze werden de gruwelijkheden in de horrorfilm ons veel te erg.

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Auteur
De schrijver van het boek. Dit kan de naam van de schrijver zijn, of een pseudoniem: een verzonnen 'schuilnaam', die niet de echte naam is van de schrijver. Bijvoorbeeld Multatuli.

Slide 32 - Slide

Genre
Het genre is de categorie waar het boek in geplaatst kan worden. 
Veel voorkomende genres zijn:
- avonturenverhalen;
- historische verhalen;
- science fiction (sf);
- detectives;
- oorlogsverhalen;
- liefdesverhalen. 

Slide 33 - Slide

Ruimte
De ruimte is de plaats waar het verhaal zich afspeelt. De ruimte bepaalt voor een belangrijk deel de sfeer en de spanning in een boek of film (sfeerscheppende ruimte). Je moet er altijd goed op letten waar de meeste gebeurtenissen afspelen en of de schrijver veel of weinig aandacht aan de beschrijving van de ruimte besteedt. Met ruimte wordt niet alleen de topografische plaats (geografische ruimte) bedoeld waar het verhaal zich afspeelt, maar ook de klimatologische omstandigheden (klimatologische ruimte) (bijv. het weer).

Slide 34 - Slide

Protagonist
De protagonist is de hoofdpersoon van een verhaal. Dit is de persoon uit verhaal die de meeste aandacht krijgt van de schrijver. Je leest het verhaal via die persoon. Je weet wat hij doormaakt, denkt en zegt. Soms heb je meerdere hoofdpersonen.

Slide 35 - Slide

Karakter
Een karakter is een personage uit het boek waarvan ook het innerlijk wordt beschreven, dus je leest ook over de gevoelens en de gedachten van het personage. Je kunt daardoor meeleven met die persoon en meer begrijpen waarom hij/zij iets doet. Karakters zijn veelzijdig en onvoorspelbaar en een karakter maakt bijna altijd een ontwikkeling door in het boek.

Slide 36 - Slide

Vertelde tijd
De tijd waarover de gebeurtenissen zich uitstrekken wordt aangeduid met de term “vertelde tijd”.

Slide 37 - Slide

Verteltijd
De tijd die een schrijver nodig heeft om zijn verhaal onder woorden te brengen, wordt verteltijd genoemd (hoeveelheid woorden, pagina’s, zinnen, alinea’s of hoofdstukken). 

Slide 38 - Slide

Chronologie
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in het verhaal worden verteld in de volgorde zoals ze zich in werkelijkheid ook hadden afgespeeld. Als je een samenvatting maakt van een verhaal en je zet de gebeurtenissen uit het verhaal in de volgorde zoals die in werkelijkheid plaats hebben gevonden, dan geef je de fabel van het verhaal. Als je in je samenvatting de gebeurtenissen zet in de volgorde zoals die in het boek beschreven worden, dan geef je het sujet van het verhaal.

Slide 39 - Slide

Flashback en flash forward
Flashback: wanneer een personage terugblikt naar een gebeurtenis in het verleden spreek je van een flashback. De gebeurtenis onderbreekt de loop van het verhaal.
Flashforward: een vooruitwijzing naar een mogelijke gebeurtenis in de toekomst in het verhaal. Bij die vooruitwijzing wordt er niets onthuld, maar wordt er gezinsbeeld op een mogelijke afloop. 

Slide 40 - Slide

Stijl
Met ‘de stijl van een schrijver’ bedoel je het taalgebruik dat juist voor hem of haar zo opvallend is. Stijl is de persoonlijke optelsom van zinsbouw, woordkeus, beeldspraak, ruimtebeschrijving en dialoog, je bekijkt of je geeft in een recensie jouw mening over hoe het verhaal is geschreven.
Je bekijkt dan bijvoorbeeld :
• of de auteur korte of lange zinnen gebruikt.
• of de auteur veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden gebruikt.
• of de auteur moeilijke of makkelijke woorden gebruikt..
• of de auteur veel dialogen gebruikt of juist niet.
• of de auteur beeldende ruimtebeschrijvingen geeft of juist weinig.

Slide 41 - Slide

Thema
Het belangrijkste ‘onderwerp’ van een verhaal. Bijvoorbeeld: liefde, oorlog, verlies, goed en kwaad, macht, vriendschap.

Slide 42 - Slide