Paragraaf 3: Overtuigen en beschouwen

Paragraaf 3
Overtuigen en beschouwen
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Paragraaf 3
Overtuigen en beschouwen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Ik ken de kenmerken van overtuigende teksten
- Ik kan meningen en argumenten onderscheiden
- Ik ken de kenmerken van beschouwende teksten 

- Ik begrijp de verschillen tussen informerende, overtuigende en beschouwende teksten

Slide 2 - Slide

Overtuigen 
- De mening van de schrijver staat centraal.

- Hij wil de lezer overtuigen van zijn gelijk.

- Hij gebruikt argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

- Recensies, blogs, vlogs 

Slide 3 - Slide

Argument
- Uitspraken waarmee de schrijver aantoont of bewijst dat zijn mening de juiste is.

Mening: "Je moet iedere dag een paar woordjes leren"
Argument: "want dan onthoud je ze het best". 

Slide 4 - Slide

Mening
Argument
ik vind dat ik geen 'te laat' briefje hoef te halen
want de tweede bel is nog niet gegaan

Slide 5 - Drag question

Mening
Argument
omdat suiker ongezond is
je moet niet te veel snoep eten

Slide 6 - Drag question

Mening
Argument
Qatar schendt veel mensenrechten.
De koning moet niet naar het WK in Qatar gaan.

Slide 7 - Drag question

Beschouwen
- De schrijver geeft informatie over verschillende meningen over een onderwerp.
- De schrijver geeft informatie over voordelen en nadelen.
- De lezer moet zelf een mening vormen.


- (sommige) krantenartikelen, tijdschriftartikelen  

Slide 8 - Slide

Informeren
Overtuigen
Beschouwen
Meningen en argumenten
Verschillende meningen, voordelen en nadelen.
Objectief: Controleerbare uitspraken

Slide 9 - Drag question

Ik begrijp de verschillen tussen informerende, overtuigende en beschouwende teksten
-810

Slide 10 - Poll