voorzetselvoorwerp

lesplanning

  • uitleg grammatica voorzetselvoorwerp (vzv)
  • Oefenen met de nieuwe theorie
  • werken aan de planner 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

lesplanning

  • uitleg grammatica voorzetselvoorwerp (vzv)
  • Oefenen met de nieuwe theorie
  • werken aan de planner 

Slide 1 - Slide

lesdoel
  • Je weet wat een voorzetselvoorwerp is;
  • Je weet hoe je een voorzetselvoorwerp  kunt herkennen in     een zin.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Voorzetselvoorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel;
  • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden of bijvoeglijk naamwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, geven om, dol zijn op); 
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.
Voorbeelden
  • Ik ben niet tevreden met deze computer.  --> tevreden zijn met
  • Bianca houdt al meer dan tien jaar van Kevin. --> houden van

Slide 4 - Slide

Herkenning van het voorzetselvoorwerp
  1. Vast voorzetsel: Het voorzetsel is altijd hetzelfde bij het werkwoord.
  2. Niet weglaten: Het voorzetsel kan niet weggelaten worden zonder de betekenis van de zin te veranderen.
  3. Vaste combinatie: Het voorzetsel en het werkwoord vormen een vaste combinatie.

Slide 5 - Slide

VZV of BWB?
Als een zinsdeel begint met een voorzetsel en het heeft een figuurlijke betekenis, dan is het een voorzetselvoorwerp. Begint een zinsdeel met een voorzetsel en heeft het een letterlijke betekenis, dan is het een bijwoordelijke bepaling .

1. Ik / reken / op lekker weer.
2. Ik / reken / die som / uit / op mijn rekenmachine.
3. Ik / wacht / op de trein.
4. Ik / wacht / op het perron.
  

Slide 6 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
haar
B
voor
C
voor de gevolgen
D
er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 7 - Quiz

Vul aan
Vul de zinnen aan met een passend voorzetselvoorwerp:
1. Hij rekent _______ .
2. Zij droomt _______.
3. Wij praten _______.
Maak zinnen met de volgende werkwoorden en voorzetsels:
1. Zich voorbereiden op
2. Zich interesseren in
3. Zich verbazen over

Slide 8 - Slide

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 9 - Quiz

Wij voetbalden vroeger altijd op straat.
A
op straat= vzv
B
op straat = bwb

Slide 10 - Quiz

Welk antwoord is juist?
Straks trakteert mijn lieve moeder op een waterijsje.
A
trakteert= hulpwerkwoord
B
straks= bwb
C
Mijn lieve moeder= mv
D
op een waterijsje= bwb

Slide 11 - Quiz

Mijn ouders zijn erg trots op het mooie schilderij. Het hangt al jaren aan de muur.
A
op het mooie schilderij=vzv aan de muur= vzv
B
op het mooie schilderij=bwb aan de muur= bwb
C
op het mooie schilderij= vzv aan de muur= bwb
D
op het mooie schilderij= bwb aan de muur= vzv

Slide 12 - Quiz

Wat is de bijzin?:
Als it's learning morgen nog steeds niet goed werkt, moet je naar je mentor gaan.
A
Als It's Learning morgen nog steeds niet goed werkt
B
moet je naar je mentor gaan

Slide 13 - Quiz

Benoem de bijzin:
Als it's learning morgen nog steeds niet goed werkt, moet je naar je mentor gaan.
A
lijdendvoorwerpzin
B
bijwoordelijke bijzin

Slide 14 - Quiz

Lijdende of bedrijvende vorm?
Deze grap werd me gisteren ook al geappt!
A
lijdende vorm
B
bedrijvende vorm

Slide 15 - Quiz

Weektaken
Grammatica H4 par. 4.7
Maken opdracht 1, 2, (3), 4, (5, 6), 7, 10
Maken Test Jezelf H4.7

Verder werken aan je nieuwsartikel

Slide 16 - Slide