3.3 camera's en projectoren

3.3 Camera's en projectoren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.3 Camera's en projectoren

Slide 1 - Slide

Doelen van de les
De leerling kent de namen van de afstanden die bij lenzen horen.
De leerling kent de lenzenformule.
De leerling kan de vergroting berekenen 

Slide 2 - Slide

Planning van de les
Terugvragen paragraaf 1 en 2

Start paragraaf 3

Zelfstandig aan de slag


Slide 3 - Slide

Bolle lenzen noemen we ........
A
negatief
B
positief

Slide 4 - Quiz

Welke lenzen zijn
negatieve lenzen?
Er zijn meer antwoorden goed.
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 5 - Quiz


A
De bolle lenzen zijn 1, 2 en 4
B
De bolle lenzen zijn 3, 5 en 6
C
De bolle lenzen zijn 1 en 4
D
De bolle lenzen zijn 2, 3, 5 en 6

Slide 6 - Quiz

Welke lens is positief?
A
A
B
B
C
E
D
Geen van de genoemde lenzen is positief

Slide 7 - Quiz

Welke uitspraak is waar?

Als de voorwerpafstand kleiner is dan de brandpuntsafstand dan krijg je een....
A
Reeel beeld
B
Virtueel beeld
C
Geen beeld
D
Dat kun je niet weten want je hebt te weinig gegevens

Slide 8 - Quiz

Hoeveel constructiestralen heb je nodig om de plaats van het beeld vast te stellen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

In het figuur hiernaast zie je hoe een reëel beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je als constructiestralen?

A
lichtstraal 1 en lichtstraal 3
B
lichtstraal 1 en lichtstraal 4
C
lichtstraal 2 en lichtstraal 3
D
lichtstraal 2 en lichtstraal 4

Slide 10 - Quiz

Scherpstellen
Als je scherp willen stellen met een lens, moeten de afstanden tussen het voorwerp en de lens en het beeld allemaal goed op elkaar afgestemd zijn. 

V= voorwerpsgrootte   v = voorwerpsafstand
B= beeld grootte            b = beeldafstand
F= brandpunt                   f  = brandpuntsafstand 

Slide 11 - Slide

De lenzenformule
De juiste afstand tussen de v, b en f kun je berekenen met de lenzenformule:

Voorbeeld:
f= 15 cm
b= 435 cm
v= ...... cm

f1=v1+b1

Slide 12 - Slide

Vergroting
In vele situaties was is het voorwerp niet even groot als het beeld, er is sprake van een vergroting. Deze kun je berekenen met de formule:

N=VBofN=vb

Slide 13 - Slide

Welke afstanden horen
bij de nummers
1, 2 en 3
A
1 = voorwerpsafstand 2 = brandpuntsafstand 3 = beeldafstand
B
1 = voorwerpsafstand 2 = beeldafstand 3 = brandpuntsafstand
C
1 = beeldafstand 2 = voorwerpsafstand 3 = brandpuntsafstand
D
1 = brandpuntsafstand 2 = beeldafstand 3 = voorwerpsafstand

Slide 14 - Quiz

Een fotocamera moet scherpgesteld worden.
Als je scherpstelt, wat verander je dan?
A
de beeldafstand
B
de brandpuntsafstand
C
de sterkte van de lens
D
de voorwerpsafstand

Slide 15 - Quiz

v = 34 cm, f = 21 cm, b =?
Bereken ook de vergroting!

Slide 16 - Open question

Aan de slag
Wat: Maak paragraaf 3.3
Wanneer: Nu in de les, wat niet af is doe je thuis
Hoe: In stilte met muziek op, of fluisterend met je buurman/vrouw of docent

Klaar?: Zorg dat je nakijkt!

Slide 17 - Slide