Hoofdstuk 2 les 4

Hoofdstuk 2 - Spelling & grammatica
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2 - Spelling & grammatica

Slide 1 - Slide

Even opwarmen...

Slide 2 - Slide

Kan jij de J vinden?

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
Vervoegen = een werkwoord
in de juiste vorm schrijven.

Eerst zoek je de stam van het werkwoord: 
Hele werkwoord -en

Hele werkwoord: Drinken
Stam: Drink

Slide 4 - Slide

De 3 regels
1. Bij een lange klank in het hele werkwoord, moet je de klinker verdubbelen.

2. De stam mag niet op een V of een Z eindigen.

3. De stam mag niet op 2 medeklinkers eindigen.
Koken
Kook
Geven
Geef
Klappen
Klap

Slide 5 - Slide

Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
De tijd van nu.

Een werkwoord in de tegen- woordige tijd geeft aan dat iets nu gebeurt of op dit moment zo is.

VB: Jullie zitten nu in de les.
De tijd van vroeger.

Een werkwoord in de verleden  tijd geeft aan dat iets is gebeurd of dat iets zo was.


VB: Afgelopen weekend waren jullie vrij.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

't ex-kofschip
Fietsen

Fiets

Hij fietste
Wij fietsten
Rammelen

Rammel

Hij rammelde
Wij rammelden

Slide 10 - Slide

Sterke werkwoorden
Wat is de verleden tijd enkelvoud van worden?
A
Ik wordde ziek
B
Ik werd ziek

Slide 11 - Quiz

Sterke werkwoorden
Wat is de verleden tijd enkelvoud van beginnen?
A
Ik begon aan de marathon
B
Ik beginde aan de marathon

Slide 12 - Quiz

Sterke werkwoorden
Wat is de verleden tijd enkelvoud van lopen
A
Ik liep naar school
B
Ik loopte naar school

Slide 13 - Quiz

Aan de slag!
Maak zelfstandig hoofdstuk 2; opdracht 14 t/m 16

Klaar?: Woordzoeker Werkwoorden
timer
1:00

Slide 14 - Slide