This lesson contains 7 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Fase 2: Unit 2 B
Wat zie je er goed uit!
Slide 1 - Slide
Het uiterlijk
Welk woord hoort bij het plaatje?
het lange haar
Slide 2 - Slide
de korte broek
het steile haar
de zwarte baard
de grote oorbellen
de blauwe ogen
Slide 3 - Drag question
De uitstraling
de blije vrouw
Slide 4 - Slide
een creatief persoon
het vriendelijke gezicht
de stoere houding
de sombere ogen
de modieuze kleren
Slide 5 - Drag question
Dit is mijn uiterlijk
Gebruik deze woorden
kleuren
adjectieven
substantieven
zwarte/ bruine/ groene/ blauwe/
dunne/ dikke/ ronde/ lange/ kaal/ krullend/ steil
gezicht/ ogen/ oren/ sieraden
Slide 6 - Slide
Schrijf twee woorden op die met het uiterlijk te maken hebben en twee woorden die met de uitstraling te maken hebben. Doe het zo: Uiterlijk: ..... en ......... Uitstraling: ....... en .........