1. Op de Veluwe
hebben we wilde zwijnen gezien.
hebben, gezien2. Over een week reikt de zeilschool alle diploma's uit. reikt, uit
3. Vanaf de uitkijktoren kunnen we Schiermonnikoog zien! kunnen, zien
4. Hij heeft al zijn eten in de prullenbak gegooid. heeft, gegooid
5. De hele nacht heeft de baby van de buren gehuild. heeft, gehuild