Lesdoel oefenen thema 1

Welkom!
Pak je spullen:
  • Laptop
  • Biologie boek
  • Schrift voor aantekeningen
  • Pen
  • Mobiel in de tas!

1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak je spullen:
  • Laptop
  • Biologie boek
  • Schrift voor aantekeningen
  • Pen
  • Mobiel in de tas!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen?
1e uur:
Oefenen met lesdoelen van thema 1

2e uur: 
  • Paragraaf 1.6: Natuurwetenschappelijk onderzoek
  • Zelfstandig aan opdrachten werken




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen oefenen thema 1

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

1.1: inleiding in de biologie

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
1.1 Je kunt beschrijven wat biologie is en uitleggen dat biologie op veel gebieden een rol speelt

1.2 Je kunt het verschil tussen levensloop en levenscyclus beschrijven

1.3 Je kunt de organisatieniveaus van de biologie benoemen en uitleggen dat op elk hoger organisatieniveau nieuwe eigenschappen kunnen ontstaan

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is biologie ook alweer?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Waarvoor wordt biologie allemaal gebruikt?

Slide 7 - Mind map

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een levensfase en een levenscyclus?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Levensfases en levenscyclus

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 1.2: orgaan, weefsel en cel

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
2.1 Je kunt orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen van een mens herkennen en hun kenmerken en functies beschrijven

2.2 Je kunt beschrijven dat groepen cellen in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen

2.3 Je kunt bij (delen van) organismen het verband aangeven tussen vorm en functie

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Schrijf de definities van de volgende begrippen op:

organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel en cel

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Spierweefsel
Dekweefsel
Zenuwweefsel

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

Noem een voorbeeld van vorm en functie

Slide 14 - Mind map

This item has no instructions

Vogel/straaljager
Vingervliezen/kikkers

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 1.3/1.4: Plantaardige-, dierlijke cellen en celorganellen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen

3.1 Je kunt een microscoop gebruiken en daarmee (delen van) organismen bestuderen.


3.2 Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen benoemen en de functies ervan beschrijven



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Wat is eukaryoot en prokaryoot ook alweer?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Organismen ordenen
Alle organismen op aarde kun je indelen in 2 hoofdgroepen:
de prokaryoten en de eukaryoten.

Prokaryoten hebben geen celkern en zijn altijd eencellig.
Bacteriën zijn prokaryoten.

Eukaryoten hebben wel een celkern en kunnen eencellig of meercellig zijn. Tot de eukaryoten behoren de planten, de schimmels en de dieren.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Welke foto laat een plantaardige cel zien?
A
B
C

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Ordenen
Waar kijk je naar?
- Celkern
- Celwand
- Celmembraan
- Bladgroenkorrels
- Vacuole

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
4.1 Je kunt een cel beschrijven als een zelfstandig functionerende biologische eenheid.

4.2 Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

4.3 Je kunt de bouw en functie van het cytoskelet en het celmembraan beschrijven (VWO).

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Leg in stappen uit welke rol elk organel speelt bij de eiwitsynthese (maken van eiwitten) met behulp van de afbeelding

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Stappen:
  1. Celkern transporteert stoffen via de kernporiën in het kernmembraan --> RNA wordt naar RER gestuurd (RNA=boodschappenlijstje met aminozuren voor ribosomen)
  2. Ribosomen op het RER (of in cytoplasma) maken aminozuurketens 
  3. Via blaasjes worden deze eiwitmoleculen naar het golgi-systeem gebracht
  4. Golgi-systeem neemt de blaasjes op en bewerkt de eiwitmoleculen tot hun werkzame vorm
  5. Nieuw blaasjes worden gevormd en kunnen versmelten met het celmembraan en eiwitten afgeven, zodat ze buiten de cel terechtkomen (exocytose)
  6. Blaasjes afgesnoerd zijn van het golgisysteem, kunnen versmelten met het celmembraan en de eiwitten afgeven, zodat ze buiten de cel terechtkomen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Lysosomen
- Blaasjes afgesnoerd van golgi-systeem die in de cel blijven 
-Eiwitten in lysosomen zijn enzymen en kunnen stoffen afbreken 
- Kunnen samensmelten met blaasjes met voedingstoffen of afvalstoffen
- Enzymen zetten deze om in andere producten die in de cel worden gebruikt of worden uitgescheiden
 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat doen chloroplasten?
En wat doen mitochondriën?

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Chloroplast/bladgroenkorrel
Mitochondrium

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Wat is het cytoskelet?
A
Zweephaar waarmee cellen zich kunnen voortbewegen
B
Eiwitten die zich verplaatsen langs het cytoskelet en daarbij blaasjes en eiwitten transporteren
C
Organellen die behoren tot het cytoskelet; kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel en hebben een functie bij de voortbeweging
D
Netwerk van eiwitvezels binnen in cellen dat er voor zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en dat organellen op hun plaats blijven en dat een cel van vorm kan veranderen of zich kan verplaatsen

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een flagel?
A
Zweephaar waarmee cellen zich kunnen voortbewegen
B
Organellen die behoren tot het cytoskelet; kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel en hebben een functie bij de voortbeweging
C
Eiwitten die zich verplaatsen langs het cytoskelet en daarbij blaasjes en eiwitten transporteren
D
netwerk van eiwitvezels binnen in cellen dat er voor zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en dat organellen op hun plaats blijven en dat een cel van vorm kan veranderen of zich kan verplaatsen

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn ciliën?
A
Zweephaar waarmee cellen zich kunnen voortbewegen
B
Organellen die behoren tot het cytoskelet; kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel en hebben een functie bij de voortbeweging
C
Eiwitten die zich verplaatsen langs het cytoskelet en daarbij blaasjes en eiwitten transporteren
D
netwerk van eiwitvezels binnen in cellen dat er voor zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en dat organellen op hun plaats blijven en dat een cel van vorm kan veranderen of zich kan verplaatsen

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn motoreiwitten?
A
Zweephaar waarmee cellen zich kunnen voortbewegen
B
Organellen die behoren tot het cytoskelet; kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel en hebben een functie bij de voortbeweging
C
Eiwitten die zich verplaatsen langs het cytoskelet en daarbij blaasjes en eiwitten transporteren
D
netwerk van eiwitvezels binnen in cellen dat er voor zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en dat organellen op hun plaats blijven en dat een cel van vorm kan veranderen of zich kan verplaatsen

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Begrippen Cytoskelet
Cytoskelet
Netwerk van eiwitvezels binnen in cellen dat er voor zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en dat organellen op hun plaats blijven en dat een cel van vorm kan veranderen of zich kan verplaatsen

Ciliën
Organellen die behoren tot het cytoskelet; kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel en hebben een functie bij de voortbeweging

Flagel
Zweephaar waarmee cellen zich kunnen voortbewegen

Motoreiwitten
Eiwitten die zich verplaatsen langs het cytoskelet en daarbij blaasjes en eiwitten transporteren



Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 1.5: Transport door membranen

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
5.1 Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen.

5.2 Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose is en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten.

5.3 Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Transport door membranen
  • De stoffen in de cel zijn opgelost in water
  • In cellen is er dus een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
  • De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is. 
Concentratie is uit te drukken in:
  • Gram per liter (g/L of GL-1)
  • Gram per kubieke decimeter (g/dm3 of g dm-3)
  • Procenten (%)
  • Parts per million (ppm, 0,0001%)

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Bereken hoeveel gram keukenzout je moet oplossen om 1 kg oplossing van 2,4% zoutoplossing te maken.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

De O2-concentratie in de buitenlucht is ongeveer 21,4%. In een klaslokaal kan die concentratie aan het einde van een les met een kwart zijn afgenomen.


Bereken de O2-concentratie in een klaslokaal aan het einde van een les en geef deze weer in ppm

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Kies het juiste antwoord
Het celmembraan is dubbellaags/enkellaags membraan opgebouwd uit eiwitten/fosfolipiden/cholesterol. De staat is hydrofiel/hydrofoob en de kop is hydrofiel/hydrofoob. Door het celmembraan kunnen stoffen worden getransporteerd. 
Wanneer dit transport energie kost spreekt men van passief/actief transport. Dit wordt in de afbeelding aangegeven met A/B.  Actief transport gaat altijd via transporteiwitten in het celmembraan. Een stof wordt altijd verplaatst van een lage naar hoge/hoge naar lage concentratie. 






Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Wanneer dit transport geen energie kost spreekt men van passief/actief transport
Dit wordt in de afbeelding aangegeven met A/B
Een stof wordt altijd verplaatst van een lage naar hoge/hoge naar lage concentratie. Dit transport kan op twee manieren plaats vinden in het celmembraan:
1. Diffusie van een stof door laag fosfolipiden/via transporteiwitten
 Dit gebeurt met vetachtige stoffen en gassen/water
Diffusie kan ook via transporteiwitten dit heet osmose/gefaciliteerde diffusie. Osmose is een vorm van diffusie en behoort bij actief/passief
transport. Hierbij wort water/water en opgeloste stoffen verplaatst van een lage naar hoge concentratie/hoge naar lage concentratie

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Wanneer is de diffusiesnelheid hoger? Bij een hoge of lage temperatuur, en in gas of vloeibaar medium?
A
Lage temperatuur, gas
B
Hoge temperatuur, gas
C
Lage temperatuur, vloeibaar
D
Hoge temperatuur, vloeibaar

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent permeabel en semi-permeabel membraan? Leg de connectie met diffussie en osmose

Slide 41 - Open question

This item has no instructions

Welke cel geeft plasmolyse weer?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Turgor vs. plasmolyse
Turgor
Plasmolyse

Osmotische waarde in celwand stijgt (bv. door verdamping)

Slide 43 - Slide

Celwanden van planten zijn volledig permeabel voor water en opgeloste stoffen. Plantaardige cellen nemen via de celwand water op of geven het aan de celwand af.
Als de osmotische waarde in de celwand lager is dan die van het grondplasma, stroomt water via aquaporines de plantencel binnen, waardoor deze opzwelt. Vanwege de stevige celwand om de plantaardige cellen barsten zij niet zoals dierlijke cellen. Wel neemt de druk van het grondplasma op de celwand toe. Deze druk heet turgor en zorgt ervoor dat plantaardige cellen stevig zijn (zie afbeelding 53, 54.1 en 55.1). Je kunt dit vergelijken met een fietsband die je oppompt. De druk in de binnenband neemt toe, maar door de stevige buitenband kan de binnenband op een bepaald moment niet verder uitzetten. De band is dan hard.
Onder normale omstandigheden hebben plantaardige cellen een omgeving met voldoende water. Dan hebben plantaardige cellen turgor. Door turgor zijn de weefsels van planten stevig.
Als door verdamping de osmotische waarde van het vocht in de celwanden stijgt, gaat water door osmose de cel uit. De turgor daalt, waardoor de omvang van de celwand afneemt. Op het moment dat de osmotische waarde binnen en buiten de cel gelijk is, verdwijnt de turgor (grensplasmolyse), en verliezen de cellen hun stevigheid (zie afbeelding 55.2: isotoon). Als de osmotische waarde van het vocht in de celwanden door verdamping verder toeneemt, gaat nog meer water de cel uit. Het celmembraan laat dan los van de celwand. Dit verschijnsel heet plasmolyse (zie afbeelding 54.2 en 55.3). De interactie met andere cellen neemt hierdoor af en uiteindelijk gaat de cel dood. Hierbij verdwijnt het bladgroen en krijgt het afgestorven weefsel een bruine kleur.
Kijk naar de afbeelding hiernaast welke plantencel ligt in een hypotone oplossing? Leg je antwoord uit met behulp van osmotische waarde

Slide 44 - Open question

This item has no instructions

Effect toenemende osmotische waarde omgeving
1. omgeving is
hypotoon: turgor. 
2.  omgeving is
isotoon: geen turgor. 
3.  omgeving is
hypertoon: plasmolyse. 

Slide 45 - Slide

Celwanden van planten zijn volledig permeabel voor water en opgeloste stoffen. Plantaardige cellen nemen via de celwand water op of geven het aan de celwand af.
Als de osmotische waarde in de celwand lager is dan die van het grondplasma, stroomt water via aquaporines de plantencel binnen, waardoor deze opzwelt. Vanwege de stevige celwand om de plantaardige cellen barsten zij niet zoals dierlijke cellen. Wel neemt de druk van het grondplasma op de celwand toe. Deze druk heet turgor en zorgt ervoor dat plantaardige cellen stevig zijn (zie afbeelding 53, 54.1 en 55.1). Je kunt dit vergelijken met een fietsband die je oppompt. De druk in de binnenband neemt toe, maar door de stevige buitenband kan de binnenband op een bepaald moment niet verder uitzetten. De band is dan hard.
Onder normale omstandigheden hebben plantaardige cellen een omgeving met voldoende water. Dan hebben plantaardige cellen turgor. Door turgor zijn de weefsels van planten stevig.
Als door verdamping de osmotische waarde van het vocht in de celwanden stijgt, gaat water door osmose de cel uit. De turgor daalt, waardoor de omvang van de celwand afneemt. Op het moment dat de osmotische waarde binnen en buiten de cel gelijk is, verdwijnt de turgor (grensplasmolyse), en verliezen de cellen hun stevigheid (zie afbeelding 55.2: isotoon). Als de osmotische waarde van het vocht in de celwanden door verdamping verder toeneemt, gaat nog meer water de cel uit. Het celmembraan laat dan los van de celwand. Dit verschijnsel heet plasmolyse (zie afbeelding 54.2 en 55.3). De interactie met andere cellen neemt hierdoor af en uiteindelijk gaat de cel dood. Hierbij verdwijnt het bladgroen en krijgt het afgestorven weefsel een bruine kleur.
Uit een aardappel worden enkele staafjes gesneden. De staafjes zijn even lang en even dik. Ze worden in verschillende suikeroplossingen gelegd.

 Een dag later wordt de lengte van de staafjes gemeten. Het resultaat hiervan is weergegeven in het diagram van de afbeelding. Ook de lengte van de staafjes vóór de proef is in het diagram weergegeven.

Bij welke van de in het diagram aangegeven suikerconcentraties is de turgor van de aardappelcellen het hoogst?

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Hoe staat jij nu in de lesdoelen van thema 1?

Slide 47 - Slide

This item has no instructions