RLO Herhaling Boek A en H1 boek B

Ik bestel 3x per maand alle artikelen. Waar heeft dit mee te maken?
A
bestelgrootte
B
bestelfrequentie
C
bestelpunt
D
voorraadkosten
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
HandelMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Ik bestel 3x per maand alle artikelen. Waar heeft dit mee te maken?
A
bestelgrootte
B
bestelfrequentie
C
bestelpunt
D
voorraadkosten

Slide 1 - Quiz

Ik ga 100 stuks bestellen i.p.v. 50.
Wat gebeurt er met de bestelfrequentie?
A
gelijk
B
groter
C
kleiner

Slide 2 - Quiz

Ik ga 50 stuks bestellen i.p.v. 100.
Wat gebeurt er met de bestelfrequentie?
A
Gelijk
B
kleiner
C
groter

Slide 3 - Quiz

Waar hebben de voorraadkosten mee te maken?
A
ruimte, geld, magazijn
B
risico, rekeningen, rente
C
kosten en transport
D
ruimte, risico en rente

Slide 4 - Quiz

Wat is de optimale bestelgrootte?
A
voorraadkosten en bestelkosten zo laag mogelijk
B
voorraadkosten en bestelkosten zo hoog mogelijk
C
hoeveel stuks er maximaal in het magazijn passen
D
op welk tijdstip je het beste kan bestellen.

Slide 5 - Quiz

Wanneer bestel je met de BS-methode?
A
supermarkt
B
witgoed

Slide 6 - Quiz

Wat is de sS-bestelmethode?
A
variabele bestelgrootte op een vast moment
B
vaste bestelgrootte op een vast moment
C
variabele bestelgrootte op een variabel moment
D
vaste bestelgrootte op een vast moment

Slide 7 - Quiz

Wat is een besteleenheid?
A
12 tubes tandpasta in 1 doos
B
1 fiets
C
1 container met aardappelen

Slide 8 - Quiz

Hoe hoger de omzetsnelheid ....
A
hoe sneller je magazijn vol is.
B
hoe sneller je een artikel verkoopt

Slide 9 - Quiz

Wat is afzet?
A
Aantal stuks dat je hebt verkocht
B
Aantal stuks dat je hebt ingekocht

Slide 10 - Quiz

Wat zijn risicokosten?
A
Kosten van de risico's op derving
B
Kosten van de risico's op voorinkopen

Slide 11 - Quiz

Wat is veiligheidsvoorraad?
A
Extra producten om de levertijd te overbruggen
B
Extra producten als de vraag opeens onverwachts groot is tijdens de levertijd
C
De werkelijke voorraad
D
De technische voorraad

Slide 12 - Quiz

Wat is familygrouping?
A
Artikelen die je standaard in de winkel hebt
B
Producten die een snelle omloopsnelheid hebben
C
Aantal zichtbare exemenplaren van een artikel
D
Artikelen die bij elkaar horen, staan bij elkaar

Slide 13 - Quiz

Wat hangt hier achter de vrachtwagen?
A
Palletwagen
B
Kooiaap

Slide 14 - Quiz

Wat betekent dit pictogram?
A
drooghouden
B
waterbestendig

Slide 15 - Quiz

Welk locatiesysteem?
A
vast
B
vrij
C
gemengd

Slide 16 - Quiz

Wat is servicegraad?
A
Kosten voor het bieden van service
B
Mate waarin je aan de vraag naar een product kunt voldoen.
C
Het bieden van service, zoals pashokjes
D
De hoeveelheid service die je aan kan bieden.

Slide 17 - Quiz

Schrijf 5 begrippen op die te maken hebben met bestellen

Slide 18 - Mind map

Slide 19 - Slide