Maatwerk klas 2 le 11 février 2025

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Maatwerk klas 2 - mardi, le 11 février

Unité 3 - C'est qui, c'est quoi?

Le programme:

Quiz vocabulaire en grammatica Unité 3

Het werkwoord mettre - het bijvoeglijk naamwoord - het meervoud v.h. zelfstandig naamwoord

Leren voor toets Unité 2 of 3

Stel je vragen!

Le Quiz

L'adjectif qualificatif
Een bijvoeglijk naamwoord....

1. zegt iets over een zelfstandig naamwoord
2. zegt iets over een werkwoord

Wat is GEEN bijvoeglijk naamwoord ?

1. beau
2. petit
3. qui
4. blond

Wat is GEEN bijvoeglijk naamwoord ?

1. bon
2. mauvais
3. gros
4. manger

Wat is WEL een bijvoeglijk naamwoord?

1. la poule
2. belle
3. seulement
4. choisir

Welk zinnetje is juist?

1. Les filles sont petit
2. Les filles sont petite
3. Les filles sont petits
4. Les filles sont petites

Welk zinnetje is juist?

1. Le grande lit
2. Le grand lit
3. Le lit grand
4. Le lit grande

Welk zinnetje is juist?

1. La mer est bleu
2. La mer est bleue
3. La mer est bleus
4. La mer est bleues

Welk zinnetje is juist?

1. La fleur est blanche
2. La fleur est blanc
3. La fleur est blancs
4. La fleur est blanches

Welk zinnetje is juist?

1. les chats sont gris
2. les chats sont grises
3. les grises chats
4. les gris chats

Het is heerlijk....? =

1. C'est horrible...
2. C'est joli....
3. C'est délicieux...
4. C'est compliqué...

Wat is het juiste meervoud van:
l'hôpital?

1. le hôpitals
2. le hôpitaux
3. les hôpitaux
4. l'hôpitaux

Wat is het meervoud van:
l'oeil?

1. les oeils
2. les yeux
3. l'oeils
4. le yeux

Geef het meervoud van

l'oncle:

1. l'oncles
2. les oncle
3. le oncles
4. les oncles

Wat is het meervoud van:
la place?

1. les placeaux
2. las places
3. les placez
4. les places

Wat is het meervoud van l'animal?

1. les animals
2. les animale
3. les animales
4. les animaux

Wat is het meervoud van le cadeau?

1. les cadeaus
2. les cadeaux
3. les cadeause
4. les cadeau

Wat is het meervoud van:
le cheval

1. les cheveaux
2. les chevals
3. les chevaux
4. les cheveux

Sleep de woorden naar het bijbehorende plaatje

En bois

Carré

Lourd

Rond

En verre

Léger

Maak de juiste combinaties, er blijven twee woorden over:

les yeux

la moustache

le nez

la bouche

les cheveux

mettre, le présent, zoek de vormen bij elkaar

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

je / tu

              mettent

        

                       mets

               mettons

                   mettez

                    met    

Mettre (passé composé):
Nous avons mis=

1. Jullie hebben gelegd
2. Zij hebben gezet
3. Wij hebben gelegd
4. U heeft gezet

Zij hebben gelegd =

1. Ils sont mis
2. Elles sont mises
3. Ils ont mis
4. Elles sont mis

Welk woord hoort bij welk plaatje?

décrire

les cheveux

la peau

en metal

le bâtiment

en bois

légère

une personne

la bouche

les yeux

en plastique

rond

carré

la forme

le truc

lourd(e)

Over welk plaatje gaat de beschrijving?

L'objet est: orange, en tissu et rectangulaire.

Welke beschrijving hoort bij welk meisje? Sleep de zin naar het goede plaatje. 

Elle a les cheveux blonds. 

Elle a les yeux verts.

Elle a les cheveux roux. 

Beschrijf hem in 3 Franse zinnen met 3 bijvoeglijke naamwoorden!

Leren voor de toets van donderdag

Met:

• Je boek (alle apprendres leren!)
• Study Go 
• Quizlet of bijv.
• Flash cards

 La fin!  
 

Au revoir !