VMBO 2 par 6.4 Komt de overheid rond?

1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Paragraaf 6.4
Komt de overheid rond?

Slide 3 - Slide

Herhaling 6.3 ✅
  • Wat is een subsidie?
  • Wat is belasting?
  • Welke twee voorbeelden van belasting kan je opnoemen?
  • Op welke drie producten zit accijns op?
  • Noem een voorbeeld van een niet-belastingontvangst

Slide 4 - Slide

Lesdoel
Na deze les weet/kan je...:


    • Wat de rijksbegroting is
    • Wat de miljoenennota is
    • Wat een begrotingstekort of begrotingsoverschot is
    • Rekenen met grote getallen

    Slide 5 - Slide

    Leerdoel 1
    Rijksbegroting
    &
    Miljoenennota

    Slide 6 - Slide

    Slide 7 - Video

    Rijksbegroting
    Begroting = overzicht van inkomsten en uitgaven over een bepaalde periode

    Rijk = heel Nederland

    Rijksbegroting = overzicht van inkomsten en uitgaven over één jaar voor Nederland

    Slide 8 - Slide

    Miljoenennota 
    Bij de rijksbegroting hoort de miljoenennota. Hierin legt de regering uit welke keuzes zij gemaakt heeft. 

    Bijvoorbeeld:
    Waarom zij gaan bezuinigen of waarom de btw verhoogd wordt.

    Slide 9 - Slide

    Rijksbegroting en miljoenennota


    • Rijksbegroting: overzicht van verwachte inkomsten en   uitgaven
    • Miljoenennota: toelichting op de rijksbegroting. Bijv. Waarom wordt bezuinigd of waarom belastingen omhoog?
    • Vindt plaats op Prinsjesdag

    Slide 10 - Slide

    Leerdoel 2
    begrotingstekort of begrotingsoverschot

    Slide 11 - Slide

    Begrotingstekort- of overschot
    De inkomsten en uitgaven op de rijksbegroting zijn nooit helemaal gelijk aan elkaar.

    • Als de uitgaven meer zijn dan de inkomsten, is er een begrotingstekort
    • Als er meer inkomsten dan uitgaven zijn, is er een begrotingsoverschot

    Slide 12 - Slide

    Slide 13 - Slide

    Leerdoel 3
    Rekenen met grote getallen

    Slide 14 - Slide

    1 miljoen (1 mln) = 1.000.000
    1 miljard (1 mld) = 1.000.000.000

    Als je met miljarden en miljoenen moet rekenen, kun je de miljarden omzetten in miljoenen.
    1 miljard = 1.000 miljoen

    Bijvoorbeeld:
    € 54 miljard = 54 × € 1.000 miljoen = € 54.000 miljoen
    € 1,8 miljard = 1,8 × € 1.000 miljoen = € 1.800 miljoen

    Slide 15 - Slide

    Voorbeeld opgave
    De overheid ontving € 11,8 miljard aan btw. In de volgende periode was dat € 400 miljoen meer.
    Hoeveel btw kreeg de overheid toen, in miljoenen? 



    € 11,8 miljard = € 11.800 miljoen
    € 11.800 mln + € 400 mln = € 12.200 miljoen
    Of:
    € 400 miljoen = € 0,4 miljard
    € 11,8 mld + € 0,4 mld = € 12,2 miljard

    Slide 16 - Slide

    Check ✅
    • Wat gebeurt er op de 3e dinsdag in september?
    • Wat staat er in de rijksbegroting?
    • Wat staat er in de miljoenennota?
    • Zijn inkomsten en uitgaven altijd gelijk aan elkaar?

    Slide 17 - Slide

    Aan de slag 6.4
    Maak opdrachten 47 t/m 61 op blz. 170  

    Klaar?
    Maak de herhalingsopdrachten van 6.4 op blz.181
    Maak de rekenvragen op blz. 184
    Vragen?
    Steek je hand op, ik kom eraan

    Slide 18 - Slide

    Extra uitleg

    Slide 19 - Slide

    Slide 20 - Video

    Extra oefenopdrachten

    Slide 21 - Slide

    De miljoenennota en rijksbegroting worden aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden door de minister van financiën.
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 22 - Quiz

    Wat is geen belasting?
    A
    btw
    B
    loonbelasting
    C
    subsidie
    D
    accijns

    Slide 23 - Quiz

    Welke belasting is een directe belasting?
    A
    btw
    B
    inkomstenbelasting
    C
    accijns
    D
    motorrijtuigenbelasting

    Slide 24 - Quiz

    Wanneer er sprake is van een begrotingstekort, heeft de overheid meer                     begroot dan                     . 
    Bij een begrotingsoverschot heeft de overheid meer                             begroot dan                      .

     Vul de woorden in op de juiste plek.
    inkomsten
    uitgaven
    inkomsten
    uitgaven

    Slide 25 - Drag question