Oefentoets 5.1 t/m 5.4

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Oefentoets 5.1 t/m 5.4

Paragraaf 5.1

Noteer drie kenmerken van de industriële samenleving.

Stel, je woont rond 1800 in Groot-Brittannië en maakt thuis stoffen met je eigen weefgetouw. Ben je dan een voor- of tegenstander van de industrialisatie? Geef een argument.

Deze opdracht gaat over de versnelling van de industrialisatie. Welke zin is juist?

1. De industrialisatie versnelde vanaf het jaar 1850
2. Er kwamen nieuwe producten, zoals plastic en kunstmest
3. Er ontstonden nieuwe soorten industrie, zoals de dienstensector.
4. Naast aardolie kwam steenkool op als energiebron.

Leg uit welke rol de bourgeoisie speelde in het industrieel kapitalisme.

Gebruik bron 3 en de vier uitspraken (A-D).
Welke (twee) uitspraken zijn juist?

1. Alle landen op de kaart kregen spoorwegen in de 19e eeuw.
2. De ontwikkeling van spoorwegen duurde (op de kaart) ruim 80 jaar.
3. Nederland had eerder spoorwegen dan België en Duitsland.
4. Nederland was één van de eerste landen met spoorwegen.

Paragraaf 5.2

Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde. Noteer alleen de letters.
a Alle Nederlandse mannen kregen kiesrecht
b Alle Nederlandse vrouwen kregen kiesrecht.
c Nederland kreeg een nieuwe, door Thorbecke geschreven grondwet
d Het Koninkrijk der Nederlanden werd een constitutionele monarchie.

Nederland werd een parlementaire democratie in 1919. Leg uit wat er in dat jaar gebeurde waardoor Nederland een parlementaire democratie werd.

Zijn de zinnen juist of onjuist ?
Noteer de letters a-c met telkens juist of onjuist.

a In de 19e eeuw was Nederland de enige constitutionele monarchie in Europa.
b Liberalen wilden dat burgers meer vrijheid en politieke invloed zouden krijgen.
c Onder Koning Willem II kregen Nederlanders nieuwe burgerrechten.

Gebruik bron 2

Past de bron bij het kenmerkend aspect: het ontstaan van een parlementair stelsel en de toename van volksinvloed? Noteer de letter van het juiste antwoord.

1. De bron past bij het ontstaan van het parlementair stelsel en de toename van volksinvloed omdat erin staat dat belastingen van belang waren voor het stemrecht.
2. De bron past bij de toename van volksinvloed omdat deze gaat over de invoering van directe verkiezingen.
3. De bron past bij het ontstaan van het parlementair stelsel omdat erin staat dat de grondwet werd herzien.
4. De bron past niet bij het kenmerkend aspect, want de bron gaat niet over het ontstaan van het parlementair stelsel en niet over de toename van volksinvloed.

Paragraaf 5.3

Leg uit of de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders een gevolg van de industrialisatie waren.

Bekijk de bron.
Noteer bij welke politieke partij deze tekening past. Leg je antwoord uit met een beeldelement

In de tijd van burgers en stoommachines probeerden mensen op verschillende manieren de leef- en werkomstandigheden van de arbeidersklasse te verbeteren.
Noteer twee manieren waarop mensen dit deden en noteer bij elke manier een groep (of groepen) zich hier mee bezig hield(en).

Gebruik de bron.
Welk standpunt neemt de tekenaar in over sociale wetten? Leg je antwoord uit met een bronelement.

Deze opdracht gaat over sociale wetten in Nederland.
Noteer de letter van de juiste zin.

1. De eerste sociale wet in Nederland was gericht tegen kinderarbeid.
2. De sociale kwestie werd met wetten opgelost tussen 1874 en 1901.
3. Ministers konden sociale wetten indienen met het recht van initiatief.
4. Socialisten zorgden voor de eerste sociale wetten in Nederland.

Paragraaf 5.4

Zijn de zinnen juist of onjuist ?
Noteer de letters a-c met telkens juist of onjuist.
a) In de 19e eeuw bestonden veel vooroordelen over wat vrouwen konden.
b) Vanaf 1870 streefden vrouwen met succes naar emancipatie.
c) Vrouwen streefden in de 19e eeuw naar een betere positie dan mannen.

Gebruik de bron.
Leg met een bronelement uit of de begrippen conservatief en confessioneel bij de bron passen.

Welke groep hoort bij de omschrijving?
Noteer de letters a-c met telkens de juiste groep.

a Zij gaan in de politiek uit van het christelijke geloof.
b Zij streven in de politiek naar het behoud van de bestaande toestanden
c Zij streven naar gelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen.

Gebruik bron 1
Welke conclusie over de bron is juist?

1. De maker is een tegenstander van vrouwenkiesrecht, omdat de man (Bram) zegt: 'Neen toch, dat meenen jullie toch niet?'
2. De maker is een voorstander van vrouwenkiesrecht, omdat de man (Bram) zegt: 'O zeker, daar ben ik voor, hoor!'
3. De maker is een voorstander van vrouwenkiesrecht, want de vrouw wordt groot en waardig afgebeeld.
4. De maker is geen voor- of tegenstander van vrouwenkiesrecht, want hij legt zijn mening niet aan ons uit.

Gebruik bron 3.
Was de maker van de bron een voor- of tegenstander van de schoolstrijd?
Leg je antwoord uit met een beeldelement.

Einde van de oefentoets