Spelling hoofdletters & interpunctie

Hoofdletters & interpunctie
1 / 24
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 4,5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdletters & interpunctie

Slide 1 - Slide

Uitleg hoofdletters
Je gebruikt een hoofdletter altijd bij:
- namen
(straatnamen, plaatsnamen, namen van winkels, namen van mensen, namen van dieren, bij alle namen dus!)

- het begin van een zin
Het eerste woord van je zin heeft een hoofdletter!

Slide 2 - Slide

Voorbeelden
Morgen gaat Bas naar oma. 
Alain woont aan de Hoofdstraat.
Vandaag gaan Susan en Esmee buitenspelen.

Slide 3 - Slide

Meisjesnamen

Slide 4 - Mind map

Jongensnamen

Slide 5 - Mind map

Welke zin is goed?
A
morgen gaat Lieke zwemmen.
B
Morgen gaat lieke zwemmen.
C
Morgen gaat Lieke zwemmen.

Slide 6 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Bas en Lucas zijn goede vrienden.
B
Bas en Lucas zijn goede vrienden.
C
Bas en lucas zijn goede vrienden.
D
bas en lucas zijn goede vrienden.

Slide 7 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Lana fietst door de Berkenstraat.
B
lana fietst door de Berkenstraat.
C
Lana fietst door de berkenstraat.
D
lana fietst door de berkenstraat.

Slide 8 - Quiz

Hoofdletters gebruik je
A
bij namen
B
aan het begin van de zin
C
alleen bij straatnamen
D
bij alle namen en aan het begin van de zin

Slide 9 - Quiz

Interpunctie
Wat is dat?

Alle tekens die je kan gebruiken in een zin.

.,?!:''

Slide 10 - Slide

Het vraagteken  ?
Gebruik je als de zin vragend is. Je zet het vraagteken aan het eind van de zin.

Bijvoorbeeld:
Heb je lekker geslapen?
Hoe laat kom je bij mij spelen?
Wanneer gaan we weer naar school?

Slide 11 - Slide

Bedenk zelf een vraag.
Denk ook om de hoofdletters!

Slide 12 - Open question

Het uitroepteken !
Het uitroepteken gebruik je aan het eind van de zin bij een
- waarschuwing
- bevel
- uitroep


Pas op!  Kijk uit!
Ga aan de kant!
Wauw!

Slide 13 - Slide

Bedenk zelf een zin waar je een uitroepteken bij moet gebruiken.

Slide 14 - Open question

punt en komma 

Een punt gebruik je aan het eind van een gewone zin.




Slide 15 - Slide

Komma
,

Slide 16 - Slide

Welke zin is goed?
A
Ik eet graag appels.
B
Ik eet graag appels
C
ik eet graag appels.
D
Ik eet graag appels?

Slide 17 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Benthe en Sita gaan zitten op de Molenberg?
B
Benthe en Sita zitten op de Molenberg.
C
Benthe en sita zitten op de molenberg.
D
Benthe en Sita zitten op de Molenberg,

Slide 18 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Woensdag gaat Chris voetballen?
B
Woensdag gaat Chris voetballen.
C
Woensdag gaat chris voetballen.
D
Woensdag gaat Chris voetballen!

Slide 19 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Kijk uit voor de hond?
B
Kijk uit voor de hond.
C
Kijk uit voor de hond!
D
Kijk uit voor de hond,

Slide 20 - Quiz

Waar moet de zin mee eindigen?
Hoe heet jij.....
A
!
B
.
C
,
D
?

Slide 21 - Quiz

Waar eindigt de zin mee?
Ga niet naar buiten...
A
!
B
?
C
.
D
,

Slide 22 - Quiz

Waar eindigt de zin mee?
In maart ben ik jarig..
A
?
B
!
C
,
D
.

Slide 23 - Quiz

Oefen zelf verder in Gynzy.
Zet hem op!

Slide 24 - Slide