Brugklas 1C - Fictie TDL lessen

We lezen niet de woorden
maar het leven dat ze geven
aan een wereld die nog niet bestaat
en die het denken dansen laat
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

We lezen niet de woorden
maar het leven dat ze geven
aan een wereld die nog niet bestaat
en die het denken dansen laat

Slide 1 - Slide

LITERATUUR & POËZIE
Komende lessen gaan we met verhalen en gedichten aan de slag.
Jullie gaan in gesprek met elkaar over verhalen en poëzie.

Leerdoelen
  • Ik kan de literaire begrippen (bijvoorbeeld tijd en ruimte, thema, motieven) herkennen in verhalen
  • Ik kan mijn beginniveau bepalen voor het lezen van en praten over literatuur.
  • Ik kan kenmerken van een goed gesprek over literatuur benoemen.
  • Ik kan gespreksafspraken toepassen in een groepsgesprek over literatuur.
 

Slide 2 - Slide

Lesprogramma - les 1
  • Wat is literatuur?
  • Gesprek over een leesfragment bekijken en beoordelen
  • Literaire begrippen koppelen aan de verhalen en fragmenten 
  • Verhaal lezen (ik lees voor)
  • Praten en schrijven over het verhaal of fragment

Slide 3 - Slide

Wat is literatuur?

Slide 4 - Slide

Hoe voer je een gesprek over een verhaal?
Het boek bestaat uit drie delen waarin Angel respectievelijk 12, 13 en 15 jaar is. Het is kerstvakantie. In de wijk waar Angel woont, branden autobanden en wordt in het winkelcentrum illegaal vuurwerk afgestoken. Angel woont alleen met haar moeder die al op haar vijftiende van haar in verwachting was. Bij bijna iedereen gedraagt Angel zich als een ongeleid projectiel. Alleen bij haar klasgenote Kayleigh voelt zij zich op een verrassende manier vertrouwd en veilig.

Angel vertelt aan Kayleigh dat haar moeder snel verliefd was geworden. Dan vraagt Kayleigh of Angel snel verliefd wordt en zegt ze dat het in een flits kan gebeuren. Waarom zegt ze dat op dat moment, denk je?

Noteer wat je goed en niet goed vindt aan het gesprek.

Slide 5 - Slide

Een 'vloeiendgesprek over literatuur
Je gaat zelf oefenen om een vloeiend gesprek over literatuur te voeren, in groepjes van drie of vier. 


Vragen stellen: stel je klasgenoten vragen over wat ze zeggen, denken, vinden, hebben ervaren, en vraag door
Luisteren naar elkaar: wat zegt een ander? Laat elkaar uitpraten.
Oordelen uitstellen: houd je mening even voor jezelf. Kun je ook een alternatief bedenken voor je eerste gedachte?
Evenveel aan het woord zijn: zorg dat iedereen aan het woord komt. Gebruik vragen om iedereen bij het gesprek te betrekken.
Inhoudelijk en interpreterend de diepte ingaan: zorg dat het gesprek écht ergens over gaat. Is er meer over je leeservaring te zeggen dan spannend, saai of leuk?
 



Slide 6 - Slide

Ruimte
  1. De ruimte geeft aan waar het verhaal zich afspeelt (gebouwen, landen, plaatsen, kamers, streken).
  2. Ook het klimaat (het weer) is onderdeel van de ruimte.

De functies van een ruimte:
  • Een uitgebreide plaatsbeschrijving.
  • Zorgt voor sfeer.
  • Info geven over een personage.
  • Zorgen voor spanning.

Slide 7 - Slide

Functies van ruimtes 
plaatsbeschrijving: gedetailleerde beschrijving van een plek, bijv. de huiskamer

sfeer: gedetailleerde beschrijving van bijvoorbeeld het weer (bijv. onweer)

informatie over personage en diens gevoelens: bijvoorbeeld iemand in een afgesloten ruimte beschrijven

Slide 8 - Slide

Tijd
Wanneer speelt het verhaal zich af?

  • Concrete jaren, maanden of dagen.
  • Een tijdperk
  • Hoelang duurt het verhaal?
    Verteltijd en vertelde tijd.
  • Niet altijd direct te herkennen (aanwijzingen of niet belangrijk). 

Slide 9 - Slide

Chronologie en flashback
Chronologische volgorde: gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde zoals ze in de werkelijkheid plaatsvinden.

Flashback: lezer wordt meegenomen naar het verleden (ook in dialogen, etc.). 


Slide 10 - Slide

Voorbeelden technieken spanning 
Open plekken in de tekst: lezer weet niet gelijk alles
Uitstel en vertraging: auteur werkt toe naar een climax en kan dan bijvoorbeeld ineens weer een flashback geven
Dwaalspoor: de schrijver wekt verkeerde vermoedens
Vooruitwijzing: er wordt alvast verwezen naar een mogelijke afloop (dit is niet hetzelfde als een informatievoorsprong)

Slide 11 - Slide

Tijd en ruimte 
Tijdvertraging: de gebeurtenis duurt langer dan in de werkelijkheid. Bijvoorbeeld het gedetailleerd beschrijven van een bomaanslag. 

Tijdverdichting: gebeurtenissen worden heel snel verteld, sneller dan in de werkelijkheid (De komende vijf jaren verhuisden ze zo'n drie keer). 

Tijdsprong: de schrijver slaat een stuk over. Het is vijf jaar later, de rust is weergekeerd in het dorp.

Slide 12 - Slide

Tijd en ruimte
Vertelde tijd: de tijd zoals ie in het verhaal beschreven wordt (uitgedrukt in jaren, maanden, etc.). 

Verteltijd: de tijd die de lezer nodig heeft om het verhaal te lezen (uitgedrukt in hoeveelheid hoofdstukken, pagina's, etc.). 

Slide 13 - Slide

Praten over verhalen, boeken en gedichten
Ik lees het verhaal voor Een ongelukkig tijdstip.
Daarna bespreek en beantwoord je met je groepje de vragen:

  1. Welk vertelperspectief wordt in het verhaal gebruikt?
  2. Hoe wordt spanning opgebouwd in deze tekst?
  3. Verklaar de titel van het verhaal. 
  4. Hoe speelt de schrijver met tijd? 
  5. Beschrijf de ruimtes, welk gevoel roepen de ruimtes op? Bespreek dit met elkaar: ervaren jullie de ruimtes hetzelfde?
  6. Het verhaal heeft een open einde. Schrijf het einde met je groepje. Overleg met elkaar hoe je het verhaal verder moet lopen of af moet lopen.

Slide 14 - Slide

Spanning in een verhaal
Om spanning op te wekken kan een schrijver verschillende trucjes gebruiken: 
- Hij kan de gebeurtenissen in een spannende ruimte af laten spelen; 
- Hij kan de spanning opbouwen door met de tijd te spelen en belangrijke gebeurtenissen uit te stellen; 
- Hij kan de lezer meer laten weten dan de hoofdpersoon; 
- Hij kan gebruikmaken van open plekken. 

Slide 15 - Slide

Beschrijving van de ruimte
De ruimte waarin de gebeurtenissen zich afspelen kan deze gebeurtenissen versterken. 

Om de ruimte in te zetten om een bijdrage te leveren aan het verhaal, beschrijf je hem zo uitgebreid mogelijk. Denk hierbij aan de temperatuur, de staat van de gebouwen, of het donker of licht is, wat voor weer het is enzovoorts. 

Slide 16 - Slide

Luister aandachtig naar het verhaal en lees mee terwijl ik voorlees.
Noteer woorden die je niet kent in je schrift.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Whodunnit?
Heeft iemand iets raars gezien?
Noteer alles wat je hebt gezien wat je vreemd, verdacht of raar vindt......


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Hoe komt het dat we al die veranderingen niet hebben opgemerkt?



Slide 21 - Slide

OPDRACHT
  1. Heb je woorden of zinnen genoteerd die je lastig vond? Vergelijk met je buurman of buurvrouw en probeer samen de betekenis te achterhalen.
  2. Lees de theorie op bladzijde 162 van je lesboek Kern over identificatie. Is er sprake van emotionele of intellectuele spanning in het verhaal De Moord op Queen-T?
  3. Van welk perspectief is er sprake in dit verhaal?
  4. Wat kom je te weten over Stijn? 
  5. Wat kom je te weten over zijn broer? 
  6. Wat vind je van de acties van Stijn (zoals de sporen wissen)? 
  7. Welke voorwerpen vond Stijn in de struiken? Welk voorwerp zou een aanwijzing kunnen zijn voor de oplossing van de moord?
  8. Denk je dat de broer schuldig of onschuldig is? Leg uit!
  9. Hoe ver zou jij gaan om je broer, zus of ander familielid te beschermen? 

Noteer de antwoorden in je schrift. 

Slide 22 - Slide

Black story
Wat is er gebeurd?
Jullie mogen vragen stellen om het raadsel op te lossen.
Let op: alleen gesloten vragen dus waarop alleen ja of nee geantwoord kan worden.
Als je een vraag wil stellen, steek je je vinger op en stel je de vraag als ik je aanwijs. 

Slide 23 - Slide

Op de eerste dag van het schooljaar weet Sven Beekman het zeker: hij wil niet zielig gevonden worden. Parker Montijn wil onzichtbaar zijn. Zij heeft net de ergste zomer van haar leven achter de rug. Haar vader is bij een gewapende overval op hun winkel neergeschoten en ze vertrouwt nu niemand meer.
Tijdens het voorstelrondje maakt Sven Parker belachelijk en vanaf dat moment wil ze niets meer met hem te maken hebben.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

woord

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

OPDRACHT
  1. Sven krijgt tijdens het mentorlesuur van meneer Hoppenbrouwers een epilepsieaanval. Hoe zou jij reageren als je bij Sven in de klas had gezeten?
  2. Parker en Sven reageren totaal verschillend als ze Alaska zien.  Wat is het grootste verschil in hun reacties?
  3. Is Alaska belangrijker voor Sven of voor Parker? Licht je antwoord toe.
  4. Je leest het verhaal uit verschillende perspectieven: Sven en Parker. Met wie leef je het meeste mee? Licht je antwoord toe.
  5. Herken je iets van jezelf in Sven of Parker? 

Noteer de antwoorden in je schrift. 

Slide 29 - Slide