Hoofdstuk 3 Parlementaire democratie in NL vanaf 1917

1 / 24
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welke politicus staat hier achter premier Rutte?
(hint: van welke partij is Rutte en
bij welke politiek-maatschappelijke stroming
hoort deze partij?)
A
B
C
D

Slide 2 - Quiz

Waarom zou Rutte een foto van Thorbecke op zijn kamer hebben staan?

Slide 3 - Open question

Vorige les
H2 Politieke stromingen 
1848-1919

- Regering legt verantwoording af aan 
   parlement, koning is onschendbaar.
- opkomst politieke stromingen; liberalen, 
   confessionelen en socialisten
- ontstaan politieke partijen

Het kabinet liberale van Cort van der Linden 
1913- 1918

Slide 4 - Slide

In 1917 vond een nieuwe grondwetswijzing plaats
(de Pacificatie). Welke twee belangrijke kwesties werden na jaren van strijd nu eindelijk opgelost?

Slide 5 - Open question

'Sinterklaasfeest van 1917'
Aletta Jacobs
Zij krijgt hier 'niks', omdat vrouwen slechts passief en geen actief kiesrecht kregen.
Pieter Jelles Troelstra
Hij was blij, omdat er algemeen kiesrecht voor mannen kwam.
Abraham Kuyper
Hij was blij, omdat er ook geld kwam voor bijzonder onderwijs.
MP Cort van der Linden
van Gijn

Slide 6 - Slide

De partijendemocratie
- Volksvertegenwoordiging moest afspiegeling worden van het Nederlandse volk.
- Dit kon niet met een districtenstelsel, dit werd in 1917 vervangen door de evenredige vertegenwoordig.
- Hierdoor kwam er een partijendemocratie met politieke partijen in plaats van individuen die gekozen werden. 
- Er ontstonden fracties. 

Slide 7 - Slide

Bekijk deze afbeelding goed.

Slide 8 - Slide

Maak de juiste combinaties. 
feministen
socialisten
liberalen
confessionelen
streefden in de politiek naar meer gelijkheid en minder verschil tussen arm en rijk
deze politici gingen van het geloof uit en richtten in 1879 de eerste politieke partij op
eisten gelijke rechten voor vrouwen en opheffing van de achterstanden
streefden in de politiek naar meer vrijheid

Slide 9 - Drag question

Welke kenmerken horen bij welke periode?
Nederland tussen 1848-1917
Nederland na 1919
Censuskiesrecht
Districtenstelsel
Kamerleden vertegenwoordigen politieke partijen
Evenredige vertegenwoordiging
Kamerleden 
vertegenwoordigen district
Alleen openbare scholen gefinancierd door overheid
Algemeen kiesrecht
Openbaar en bijzonder onderwijs fincieel gelijkgesteld

Slide 10 - Drag question

3.1 Verzuiling crisis en bezetting
1919-1945
Gevolgen van de invoering van het algemeen kiesrecht en systeem van evenredige vertegenwoordiging:
  • liberalen verliezen meerderheid in 
       parlement
  • confessionele partijen hebben nu meerderheid
  • Geen enkele partij absolute meerderheid dus altijd coalities van ARP, CHU, RKSP

Het interbellum

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video



Gevolgen voor Nederland
November 1918:
Einde WOI; overal in Europa breken opstanden uit

Troelstra leider van de SDAP denkt dat ook in Nederland de arbeiders de macht kunnen overnemen en roept de revolutie uit.
1917 Russische revolutie:
communisten onder leiding van Lenin grijpen de macht
Internationale ontwikkelingen
Nov 1918 Einde Eerste Wereldoorlog
Gevolgen voor Nederland:
Overal in Europa breken revoluties en opstanden uit

Troelstra leider van de SDAP denkt dat ook in Nederland de arbeiders de macht kunnen overnemen en roept de revolutie uit.
Mislukt; SDAP wordt gezien als gevaarlijk en onbetrouwbaar
1
2
Oprichting Communistische Partij Nederland (CPN)

Slide 13 - Slide


Gevolgen voor Nederland
Oprichting Nationaal- Socialistische Beweging (NSB) onder leiding van Anton Mussert
Ontstaan fascisme en nationaal- socialisme

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video


1929 Beurscrisis in New York
Gevolgen:
- wereldwijde economische crisis
- grote werkloosheid en armoede
- extreme partijen die tegen de democratie zijn 
   zoals de communisten en de nationaal- 
   socialisten krijgen steeds meer aanhang

Slide 16 - Slide

Gevolgen voor Nederland:
CPN en NSB ondanks werkloosheid en armoede weinig aanhang -> geen bedreiging voor democratie


Slide 17 - Slide

Nederland stabiele democratie omdat:
  1. Verzuiling; Nederlanders trouw aan hun eigen 'zuil'
  2. Nederland niet betrokken geweest bij WO I dus geen ontevreden oorlogsveteranen
  3. Minister- president Colijn (ARP); gezien als een krachtige leider die Nederland door crisis kon leiden

Slide 18 - Slide

mei 1940
 Einde van de democratie en de rechtsstaat in Nederland

Slide 19 - Slide

3.1 Verzuiling, crisis en bezetting 
                        1919-1945

Gevolgen grondwetswijziging van 1917: 
- Liberalen verliezen meerderheid in parlement
- Confessionele partijen meerderheid
- Socialisten gewantrouwd door Troelstra's   
   revolutie poging
- Ontstaan antidemocratische partijen: CPN en 
   NSB maar weinig aanhang door:
       - verzuiling
      -  geen oorlogsveteranen uit WO I
      - krachtig leiderschap minister- president 
         Colijn



Duitse bezetting (1940-1945) maakt einde aan Nederlandse rechtsstaat en democratie.

Slide 20 - Slide

Wat is een gevolg van de grondwetswijziging van 1917?
A
De liberalen verliezen hun meerderheid in het parlement aan de confessionelen
B
De SDAP wordt de grootste partij in het parlement
C
De confessionelen verliezen hun een meerderheid in het parlement aan de liberalen
D
De ministeriële verantwoordelijkheid wordt ingevoerd

Slide 21 - Quiz

Welke twee antidemocratische partijen ontstaan in Nederland tijdens het interbellum?

Slide 22 - Open question

Ondanks de vele bedreigingen blijft de Nederlandse democratie in de jaren '30 bestaan. Wat is hiervoor geen verklaring
A
Nederland heeft geen ontevreden oorlogsveteranen uit de Eerste Wereldoorlog
B
minster-president Colijn wordt gezien als een krachtige leider
C
Door de verzuiling blijven Nederlanders trouw aan de bestaande politieke partijen
D
Tegenstanders van de democratie worden streng aangepakt en belanden in de gevangenis

Slide 23 - Quiz

Welke gebeurtenis maakt (tijdelijk) een einde aan de Nederlandse rechtsstaat en democratie?

Slide 24 - Open question