Lezen H4, les 2

Programma 
1) Bespreken huiswerk opdr. 1
1) LessonUpopdrachten/theorie
2) Bespreken huiswerk opdr. 2
3) Maken opdracht/huiswerk

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma 
1) Bespreken huiswerk opdr. 1
1) LessonUpopdrachten/theorie
2) Bespreken huiswerk opdr. 2
3) Maken opdracht/huiswerk

Slide 1 - Slide

Lesdoel H4 Lezen
Ik ken en herken 4 verschillende tekstverbanden: chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden. Ik kan deze tekstverbanden herkennen aan hun signaalwoorden

Slide 2 - Slide

Bespreken huiswerk opdracht 1
Lezen H4, opdracht 1 op blz. 103-105
Let op: geef antwoord in hele zinnen. Herhaal een deel van de vraag in je antwoord (behalve bij meerkeuzevragen).

Slide 3 - Slide

Chronologisch verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
In dit verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
Dit verband beschrijft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
In dit verband wordt extra informatie gegeven (vaak is dat een voorbeeld).
Dit verband noemt dingen achter elkaar op.

Slide 4 - Drag question

Chronologisch verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
ten eerste, om te beginnen, bovendien, ook, en, ten slotte, verder,
getallen (1,2,3) 
maar, echter, toch, howel, ofschoon, daarentegen, tegenover, aan de ene kant... aan de andere kant
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou
vorige week, vroeger, later, daarna, vervolgens, intussen, binnenkort, terwijl

Slide 5 - Drag question

Wat is in deze zin het signaalwoord voor een tegenstellend verband:
Hoewel ik ben uitgenodigd, ga ik morgen helaas niet.
A
hoewel
B
morgen
C
helaas
D
niet

Slide 6 - Quiz

De volgende zin komt uit een tekst met een chronologisch verband. Welk woord uit deze zin duidt op dit verband:

Verwarm de over voor op 200 graden en klop vervolgens de drie eiwitten.
A
voor
B
en
C
vervolgens
D
drie

Slide 7 - Quiz

Wat is in deze zin het signaalwoord voor een toelichtend verband:
Ik houd enorm veel van kerstseries. Neem nou Hjem til jul.
A
enorm
B
veel
C
van
D
neem nou

Slide 8 - Quiz

Wat is in deze zinnen het signaalwoord voor een opsommend verband:
Ik ga niet ,omdat hij me niet gevraagd heeft. Bovendien heb ik er helemaal geen zin in.
A
niet
B
omdat
C
bovendien
D
helemaal

Slide 9 - Quiz

Heb je de vorige vragen foutloos gemaakt?
A
ja
B
nee
C
bijna foutloos

Slide 10 - Quiz

Bespreken/nakijken huiswerk opdracht 2, blz.104
We bespreken vraag 1 en 6 klassikaal. 
Daarna mag je kiezen uit:
A) Meedoen met het klassikaal bespreken van de opdracht
B) Je kijkt de opdracht zelf na met een antwoordenblad
(Als je voor B kiest, ga je in stilte aan het werk!)
Ben je klaar, dan begin je aan opdracht 4 op blz. 106

Slide 11 - Slide

Maak:
Vraag 1 t/m 5 van opdracht 4 van Lezen H4 op blz.  106. (Dit is huiswerk voor morgen). Bestudeer ook de theorie van de paragraaf.
Klaar? Ga dan verder met opdracht 4.



Slide 12 - Slide