Ontdek Werkwoorden en Vraagzinnen!

Grammatica: Werkwoorden en Vraagzinnen!
2-4-2024
1 / 29
next
Slide 1: Slide
GrammaticaISK

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Grammatica: Werkwoorden en Vraagzinnen!
2-4-2024

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

2 april 
Telefoons/ jassen/ kauwgom. Iedereen op tijd en aanwezig?
Heeft iedereen het aangepaste rooster gezien?
      Het staat in de Telegram groep. Vandaag klaar om 13:05!
   4. Rooster op bord
   5. Wie doet deze week de laptops? 
   6. Dagtaken?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
1. Iedereen weet wat een werkwoord is en dat het verandert bij verschillende personen.

2. Iedereen kan een vraagzin maken.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over werkwoorden en vraagzinnen?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Wat weet je al over vraagzinnen?

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, eten, of slapen.

Het regent
Ik dans
Wij lachen
Jij kookt 




Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Vorm van het werkwoord
Vaak gaat het over de vorm van het werkwoord. 

Wat betekent vorm?
Wat wordt daarmee bedoelt bij grammatica? 
Kun je een voorbeeld geven? 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Zijn dit de vormen waar je aan denkt?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Vorm van een werkwoord
De vorm van het werkwoord verandert samen met de persoon (het onderwerp), bijvoorbeeld ik-vorm, jij-vorm, wij-vorm.
Het werkwoord heeft dus verschillende vormen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Vul de goede vorm in: 
Springen - Voetballen - Lachen - Hebben - Zijn - Gaan

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is een vraagzin?
Een zin waarmee je een vraag stelt. 
Een vraagzin schrijf je altijd met VRAAGTEKEN aan het eind. 
Dus geen punt . maar een VRAAGTEKEN ? NIET VERGETEN!

Het kan op twee manieren in het Nederlands:
1. Met het werkwoord 
2. Met een vraagwoord 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Vraagzinnen maken, manier 1
Manier 1: Werkwoord vooraan zetten.
Ik loop. --> Loop ik?
Ik fiets. --> Fiets ik?
Jij gaat. --> Ga jij? LET OP! Je/Jij ACHTER het werkwoord. Dan geen T bij jij/je!
Zij gaan --> Gaan zij?
Jij belt. --> Bel jij?  LET OP! Je/Jij ACHTER het werkwoord. Dan geen T bij jij/je!
Wij bellen --> Bellen wij?
Jij komt. --> Kom jij?  LET OP! Je/Jij ACHTER het werkwoord. Dan geen T bij jij/je!
Jullie komen. --> Komen jullie? 

Jij eet --> Eet jij?  LET OP! Je/Jij ACHTER het werkwoord. De T hoort hier bij het werkwoord 'Eten'.


door het werkwoord vooraan te plaatsen en een vraagteken te gebruiken, of door een vraagwoord te gebruiken.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Vul de goede vorm in: 
Springen - Voetballen - Lachen - Hebben - Zijn - Gaan

Opdracht:
Schrijf nu voor elk werkwoord een vraagzin door het werkwoord vooraan te zetten. Je schrijft dus 6 vraagzinnen!

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Vraagzin maken, manier 2
Door een vraagwoord te gebruiken.

Vraagwoorden zijn woorden zoals:
 'wie', 'wat', 'waar', 'wanneer', 'hoe',
'waarom', 'welke'.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Noem 7 vraagwoorden
W
W
W
H
W
W

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Hoe gebruik je een vraagwoord? 
Wie ben jij?
Waar is de supermarkt?
Wanneer gaan we eten?
Hoe laat is het?
Waarom ben je laat?
Welke taal spreek je?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Interactieve oefening
Laat de leerlingen in tweetallen of groepjes vraagzinnen met de vraagwoorden formuleren en de antwoorden bedenken.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Vraagzinnen presenteren
Laat elk groepje een zelfgemaakte vraagzin met antwoord presenteren aan de klas.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Herhaling werkwoorden
Laat de leerlingen enkele werkwoorden opnoemen en de vormen voor verschillende personen benoemen.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Herhaling vraagzinnen
Stel enkele vraagzinnen op en vraag de leerlingen om ze om te zetten in vraagzinnen met vraagwoorden en omgekeerd.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Vragen beantwoorden
Laat de leerlingen vragen stellen over de lesstof en beantwoord deze samen met de klas.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting
Herhaal de belangrijkste punten over werkwoorden en vraagzinnen die vandaag zijn geleerd.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Toepassing in dagelijkse situaties
Vraag de leerlingen om in tweetallen of groepjes situaties te bedenken waarin ze werkwoorden en vraagzinnen gebruiken.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
Bedank de leerlingen voor hun deelname en beantwoord eventuele laatste vragen.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 27 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 28 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 29 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.