Lezen: Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Welkom!

timer
10:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

timer
10:00

Slide 1 - Slide


Lesdoelen

Herhaling tekstverbanden (deel 1)

Uitleg 

Oefenen

Evalueren


Slide 2 - Slide

Lesdoelen

Aan het eind van deze les..

  • kun je tekstverbanden herkennen a.d.h.v. signaalwoorden
  • kun je het redengevend verband en doel-middelverband in een tekst herkennen.

Slide 3 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 5 - Slide

Herhaling tekstverbanden
  • Opsommend: na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.



  • Chronologisch: De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde gezet.


Ik werk tot zes uur. Verder heb ik nog een afspraak om zeven uur. 
Ooit was sms'en gebruikelijk. Tegenwoordig appen we vooral.

Slide 6 - Slide

Herhaling tekstverbanden
  • Tegenstellend: na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegenovergestelde beweerd.


  • Toelichtend: een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden. 
De trein naar Almere vertrekt nu, maar die naar Amsterdam vertrekt pas over een half uur. 
In de kantine kun je verschillende broodjes kopen, bijvoorbeeld pistolets met kaas of bruine bollen met salami. 

Slide 7 - Slide

Herhaling tekstverbanden
  • Concluderend: Na een uitspraak volgt een eindoordeel of een besluit.


De docente is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.

Slide 8 - Slide


'Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.'

Slide 9 - Slide

6. Het redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets     doet of vindt.

  • Let daarbij op de volgende signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is.


Slide 10 - Slide



Bas heeft een auto nodig om op tijd op zijn werk te komen. 

Slide 11 - Slide

7. Het doel-middelverband
  • Er wordt een doel genoemd en een middel waarmee dat doel bereikt kan worden.
  • Let daarbij op de volgende signaalwoorden: door middel van, met behulp van, zodat, opdat, om.. te.., met als doel, waarmee, daarmee
  • ''Ze heeft bijles genomen om goed te kunnen scoren in de volgende toetsweek.''

Slide 12 - Slide

Zelf aan de slag
Maken: Cursus 1, §3 Tekstverbanden en signaalwoorden (2),  opdr.  1

Alles af?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak afmaken.
3. Leren toets / lezen.


Slide 13 - Slide


  • Wat heb je vandaag geleerd?


  • Heb je nog vragen?



Evaluatie

Slide 14 - Slide