Lezen: Tekstverbanden en signaalwoorden (2) - I

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Aan het eind van deze les..

  • kun je tekstverbanden herkennen a.d.h.v. signaalwoorden
  • kun je het redengevend verband en het doel-middelverband in een tekst herkennen.

Slide 2 - Slide

Herhaling tekstverbanden
  • Tegenstellend: na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegenovergestelde beweerd.


  • Toelichtend: een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden. 
De trein naar Almere vertrekt nu, maar die naar Amsterdam vertrekt pas over een half uur. 
In de kantine kun je verschillende broodjes kopen, bijvoorbeeld pistolets met kaas of bruine bollen met salami. 

Slide 3 - Slide

Herhaling tekstverbanden
  • Chronologisch: De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde gezet.


  • Redengevend: Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. 
Ooit was sms'en gebruikelijk. Tegenwoordig appen we vooral.
Elouisa vindt drie dagen werken genoeg, want zij wil tijd over hebben om te studeren.

Slide 4 - Slide

Herhaling tekstverbanden
  • Concluderend: Na een uitspraak volgt een eindoordeel of een besluit.


  • Opsommend: Na een uitspraak wordt een opsomming gemaakt.
De docente is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.
Om te beginnen at ik een ijsje. Daarnaast kreeg ik een milkshake. Bovendien heb ik nog een hamburger op.

Slide 5 - Slide

7. Het doel-middelverband
  • Er wordt een doel genoemd en een middel waarmee dat doel bereikt kan worden.
  • Let daarbij op de volgende signaalwoorden: door middel van, met behulp van, zodat, opdat, om.. te.., met als doel, waarmee, daarmee
  • ''Ze heeft bijles genomen om goed te kunnen scoren in de volgende toetsweek.''

Slide 6 - Slide

8. Het redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
  • Let daarbij op de volgende signaalwoorden: daarom, dankzij, de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want.
  • ''Maria wil wel collecteren voor de Dierenbescherming, want zij wil dieren in nood helpen.''

Slide 7 - Slide

Zelf aan de slag
Maken: Cursus 1, §3 Tekstverbanden en signaalwoorden (2),  opdr.  3.

Alles af?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak afmaken.
3. Leren toets / lezen.


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link


  • Wat heb je vandaag geleerd?


  • Heb je nog vragen?



Evaluatie

Slide 10 - Slide