Blok 5 Spreken, kijken en luisteren lj1 BBL/KBL/TL

Nederlands 
Spreken, kijken, luisteren

BBL, KBL, TL
leerjaar 1, blok 5

Zorg dat je klaar zit met je boek en schrift van Nederlands.
Ga vast naar de juiste bladzijde.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands 
Spreken, kijken, luisteren

BBL, KBL, TL
leerjaar 1, blok 5

Zorg dat je klaar zit met je boek en schrift van Nederlands.
Ga vast naar de juiste bladzijde.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
TL: 
- Je kent de invloed van lichaamstaal op een boodschap;
- Je kunt redenen vóór of tegen een stelling formuleren;
- Je kent goede manier om deel te nemen aan een discussie. 
 
BBL/KBL: 
- Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen;
- Je kunt een overtuigende tekst herkennen en presenteren.

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze paragraaf kan ik:

Slide 3 - Open question

Wat gaan we doen?
BBL: blz. 218 en KBL blz. 253 opdracht 43 maken we eerst samen. Daarna volgt de instructie. Tot slot zelfstandig aan het werk. 
 
TL: Neem de theorie door op blz. 265 en 266. 
Maak opdracht 53, 54, 55 en 57. Daarna volgt jullie instructie.

Laatste 15 minuten: klassikaal m. opdracht 60 van TL.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

BBL/KBL: 
Het onderwerp van een tekst benoemen.

Net als leesteksten hebben ook televisieprogramma’s een onderwerp. Je kunt vaak in één woord of een paar woorden zeggen waar het over gaat. 
Daarnaast hebben televisieprogramma’s net als teksten een doel. 

Slide 6 - Slide

BBL/KBL: 
 Een overtuigende tekst herkennen.

Als je ergens een duidelijke mening over hebt, wil je graag dat anderen het met je eens zijn. 
Je probeert hen er dan van te overtuigen dat het een geweldige serie is. Je vertelt waar de serie over gaat en waarom je die zo goed vindt.

Slide 7 - Slide

BBL/KBL: 
 Een overtuigende tekst presenteren.

Als een presentator wil overtuigen, zorgt hij eerst dat hij genoeg over het onderwerp weet. Daarna vormt hij zijn mening: hij bedenkt wat hij ervan vindt en waarom hij dat vindt. 
Om de kijkers echt te kunnen overtuigen, moet hij bewijzen dat hij gelijk heeft. Hij moet goede argumenten (redenen) geven.

Slide 8 - Slide

Aan de slag:
BBL: maak opdracht 42, 44, 45, 46 
KBL: maak opdracht 42, 45, 46
TL: maak opdracht 53, 54, 55, 57

Klaar? Maak de opdrachten van Blok 7 bijspijkeren Spreken, kijken en luisteren.

Slide 9 - Slide

TL:
De invloed van lichaamstaal op een boodschap.

Lichaamstaal is de taal die je spreekt met je lichaam, niet met je stem. Je kunt met je lichaam spreken via je houding, je handen en je gezicht
Om informatie beter over te brengen, vervult lichaamstaal een belangrijke rol. Je geeft er een gesproken boodschap extra nadruk mee. Oogcontact is een krachtige vorm van lichaamstaal. Denk maar aan de uitdrukking ‘de ogen zijn de spiegels van de ziel’.

Slide 10 - Slide

TL:
Redenen vóór of tegen een stelling formuleren. 

Wanneer meerdere mensen in een groepsgesprek verschillende meningen hebben en redenen daarvoor met elkaar uitwisselen, dan noem je dat een discussie. 
In een discussie verschil je met elkaar van mening. Je probeert de ander met goede redenen te overtuigen van jouw mening. Daarbij mag je best fel zijn, maar overdrijf het niet. In een gesprek kunnen verschillende meningen al snel tot ruzie leiden. 

Slide 11 - Slide

TL:
Goede manier om deel te nemen aan een discussie.  
 
Met deze tips voor een goede discussie kun je dat voorkomen:  
Praat niet door elkaar. Laat elkaar uitspreken. 
Zorg dat alle deelnemers ongeveer even vaak en even lang aan het woord zijn. 
Zorg voor voldoende argumenten die je mening ondersteunen. 
Luister naar wat de ander zegt en reageer daarop met een goed argument. 
Toon begrip voor de mening van de ander, ook al ben je het er niet mee eens. 
Gebruik krachtige woorden, maar overdrijf niet. (Zeg niet: ‘Je bent hartstikke blind als je niet ziet dat...’, maar zeg: ‘Het is ontzettend belangrijk dat...’) 


Slide 12 - Slide

Discussie voeren
Straks volgen drie stellingen.

In de klas: kies een kant (voor of tegen) en geef een of meerdere argumenten. Wacht tot je de beurt krijgt om iets te zeggen.

Online: geef je mening aan de hand van minimaal één argument. Vul dit in bij LessonUP.
Voorbeeld: 'Ik ben (kies voor of tegen), omdat (schrijf je argument)'.
'Ik ben tegen deze stelling, omdat meisjes ook goed kunnen voetballen'.

Slide 13 - Slide

Stelling: Voetbal is alleen een jongenssport.

Slide 14 - Open question

Stelling:
Nederland is het beste vakantieland.

Slide 15 - Open question

Stelling: Huiswerk is volkomen zinloos.

Slide 16 - Open question

Afsluiting:
Wat heb jij deze les geleerd?

Slide 17 - Open question

Lesdoelen behaald?
TL: 
- Ik ken de invloed van lichaamstaal op een boodschap;
- Ik kan redenen vóór of tegen een stelling formuleren;
- Ik ken goede manier om deel te nemen aan een discussie. 
 
BBL/KBL: 
- Ik kan het onderwerp van een tekst benoemen;
- Ik kan een overtuigende tekst herkennen en presenteren.

Slide 18 - Slide

Huiswerk:
Vrijdag 16-4: 
allen: maak deze LessonUP die klaar staat bij Nederlands, in LessonUP als herhaling.

BBL: m. opdracht 42, 44, 45, 46
KBL: m. opdracht 42, 45, 46
TL: m. opdracht 53, 54, 55, 57


Slide 19 - Slide