This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Test van kennis BE
Slide 1 - Slide
Wat wordt verstaan onder variabele kosten?
A
Kosten die alleen binnen bepaalde productiegrenzen toe- of afnemen.
B
Kosten die onmiddellijk toe- of afnemen als de productie toe- of afneemt.
C
Kosten die ontstaan bij het voortbrengen van een product.
D
Kosten die reageren op een sprongsgewijze uitbreiding van de capaciteit van de onderneming.
Slide 2 - Quiz
De variabele kosten zijn € 155 per product Beka. In een bepaalde periode zijn 2.356 producten Beka afgezet. Normaal worden 2.400 producten Beka afgezet. De vaste kosten zijn € 80 per product.
Bereken de totale variabele kosten van de verkochte producten Beka.
A
€ 188.480
B
€ 192.000
C
€ 365.180
D
€ 372.000
Slide 3 - Quiz
Onder welke belasting vallen de volgende voorbeelden: invoerrechten en accijnzen?
A
Onroerendgoedbelasting
B
Motorrijtuigenbelasting
C
Milieubelasting
D
Kostprijsverhogende belasting
Slide 4 - Quiz
Wat is de levensduur van een duurzaam productiemiddel?
A
Hoe lang het duurzaam productiemiddel gebruikt kan worden.
B
Hoe lang het duurt voordat het duurzaam productiemiddel onderhoud nodig heeft.
C
Hoe vaak het duurzaam productiemiddel uitgeleend kan worden.
D
Hoe vaak het duurzaam productiemiddel gecontroleerd moet worden.
Slide 5 - Quiz
Uit welk overzicht kun je aflezen hoe snel de afnemers betalen?
A
Ouderdomsanalyse debiteuren
B
Overzicht kredietruimte debiteuren
C
Overzicht openstaande posten debiteuren
D
Saldilijst debiteuren
Slide 6 - Quiz
Een ondernemer heeft vijftig werknemers in dienst. De ondernemer is de enige eigenaar.
Wat is de ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
Vennootschap onder firma
C
Commanditaire vennootschap
D
Maatschap
Slide 7 - Quiz
Welke belasting betaalt een besloten vennootschap (BV) over de winst?
A
Inkomstenbelasting
B
Winstbelasting
C
Omzetbelasting
D
Vennootschapsbelasting
Slide 8 - Quiz
Bij handelsonderneming de Wielewaal bv verzorgt de afdeling inkoop ook de magazijnfucntie van de ingekochte goederen. De accountant attendeert de direct op ongewenste vermenging.
A
Uitvoerende functie in combinatie met registrerende functie.
B
Beschikkende functie in combinatie met bewarende functie.
C
Uitvoerende functie in combinatie met controlerende functie.
D
Registrerende functie in combinatie met uitvoerende functie.
Slide 9 - Quiz
Wat is een bedrijf dat producten inkoopt om door te verkopen?