grammatica 6 bijwoord

Programma


1) Bespreken huiswerk
2) Theorie bijwoord
3) Aan de slag/huiswerk
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programma


1) Bespreken huiswerk
2) Theorie bijwoord
3) Aan de slag/huiswerk

Slide 1 - Slide

Lesdoel:
Je kent het bijwoord en voorzetsel.

Ook ken je het zelfstandig naamwoord, bepaald en onbepaald lidwoord,  het bijvoeglijk naamwoord, vragende en aanwijzende voornaamwoorden!

Slide 2 - Slide

Typ hier een van de zinnen die je hebt gemaakt bij opdracht 4.1. (Zet er niet bij om welke zin het gaat!)

Slide 3 - Open question

Typ hier een van de zinnen die je hebt gemaakt bij opdracht 4.1. (Zet er niet bij om welke zin het gaat!)

Slide 4 - Open question

Wil je nog een van de zinnen bespreken die je hebt gemaakt? Zo ja, typ die dan hier.

Slide 5 - Open question

het bijwoord (zie blz. 180)
Als een bijwoordelijke bepaling (de restjes van de zin, weet je nog?) uit 1 woord bestaat, dan is dat een BIJWOORD (bw). Een bijwoord kan van alles aangeven: 
  • tijd: gisteren, nu, morgen, straks, vroeger
  • plaats: hier, daar, ergens, thuis, overal
  • (on)zekerheid: absoluut, misschien, vast, echt, zeker, ongetwijfeld
  • ontkenning: niet, nooit, geenszins
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden , zijn bijwoorden: waar, hoe, waarom, waardoor, enz.

TRUC: Stel de vraag 'Zoenen?' Als je met 1 woord antwoord kan geven is dat een bijwoord!

Slide 6 - Slide

Wat zijn de bijwoorden in deze zin:
Waar heeft hij jou gisteren ontmoet?
A
waar
B
jou, ontmoet
C
waar, gisteren
D
jou, gisteren

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de bijwoorden in deze zin:
Wat is daar gebeurd tijdens het feest?
A
wat, daar
B
tijdens
C
daar
D
wat, tijdens

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de bijwoorden in deze zin:

Dat heb ik natuurlijk nooit beloofd.
A
dat
B
natuurlijk
C
nooit
D
natuurlijk nooit

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de bijwoorden in deze zin:
Sinds vorig jaar heb ik haar overal gezocht.
A
sinds
B
sinds, overal
C
overal
D
vorig jaar

Slide 10 - Quiz

bijwoord (bw)-2
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord:
  • over een werkwoord: Joris praat hard
  • een bijvoeglijk naamwoord: Dit is een heel lekkere taart.
  • een ander bijwoord: Joris praat erg hard.
 
Let op: een bijwoord lijkt vaak op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bn zegt iets over een zelfstandig naamwoord, maar een bijwoord niet.

Slide 11 - Slide

Wat is het woord in hoofdletters?

Jasper heeft een GOEDE kapper.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 12 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Jasper heeft een ERG goede kapper.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 13 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Joke kan GOED schaatsen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 14 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Joke kan HEEL goed schaatsen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Ik lust misschien een HELE taart.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 16 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Ik lust MISSCHIEN een hele taart.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 17 - Quiz

Maken

Maak de startopdracht en opdracht 1 van Grammatica Woordsoorten H6.




Slide 18 - Slide

Maken
Maak de startopdracht en opdracht 1 t/m 3 van Grammatica Woordsoorten H6. Dit moet dit lesuur af zijn (en anders is het huiswerk voor donderdag).
***
Als je klaar bent en extra wilt oefenen ga dan naar: Jufmelis.nl. Ga op die site naar 'woordsoorten' en onderaan de lijst staat 'bijwoorden'.  Je kunt hier twee oefenening maken.
Een andere handige website om extra te oefenen is Cambiumned.nl
Ga naar 'grammatica' en dan naar 'woordsoorten'. Je ziet dan waaruit je kan kiezen en je krijgt uitleg en kunt opdrachten maken.







Slide 19 - Slide

het bijwoord (zie blz. 180)
Als een bijwoordelijke bepaling (de restjes van de zin, weet je nog?) uit 1 woord bestaat, dan is dat een BIJWOORD (bw). Een bijwoord kan van alles aangeven: 
  • tijd: gisteren, nu, morgen, straks, vroeger
  • plaats: hier, daar, ergens, thuis, overal
  • (on)zekerheid: absoluut, misschien, vast, echt, zeker, ongetwijfeld
  • ontkenning: niet, nooit, geenszins
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden , zijn bijwoorden: waar, hoe, waarom, waardoor, enz.

TRUC: Stel de vraag 'Zoenen?' Als je met 1 woord antwoord kan geven is dat een bijwoord!

Slide 20 - Slide