Wat gaan we eten? week 1 (Nicole)

WELKOM!
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolISK

This lesson contains 36 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 18 min

Items in this lesson

WELKOM!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Unit 3: wat gaan we eten? 
statement of inquiry 

Language is formed by our eat and drink culture and context in which we live.  

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag:
* eten, woordenschat
* eten, zinnen maken
* eten, dialoog (bij de bakker)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Doelen:
* Je weet wat we in unit 3 gaan doen.
* Je leert nieuwe woorden (die je noteert in je woordenlijst)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat kan je allemaal eten?
Bedenk met je groepje in 1 minuut zoveel mogelijk Nederlandse woorden.
timer
1:00

Slide 5 - Slide

De leerlingen schrijven de woorden per groepje op een wisbordje.
groente
fruit
snoep
fastfood
overig











Slide 6 - Slide

Laat de leerlingen op het bord de woorden in de juiste categorie schrijven.
inquiry questions unit 3
Factual 
  • What do Dutch people eat?  Phase 1
  • Where do Dutch people eat?  Phase 1/2
  • How do Dutch people eat?  Phase 2
  • What verb tense do we use to describe activities/actions? (simple present)  Phase 1
  • What verb tense do we use to describe activities/actions in the past? (simple past)  Phase 2
  • What words do we use to describe food? Phase 1
  • What words do we use to compare cultural activities? (comparative/superlative) Phase 2 
Conceptual
  • How does food culture influence difference in language? 
  • How do Dutch food habits compare to other cultures?

Debatable
  • What we eat is what we are
  • Our food culture defines who we are





    














Slide 7 - Slide

This item has no instructions

week één 
Fase 1: Wat eten Nederlanders? 

Fase 2: Hoe eten Nederlanders?

Fase 1 en 2: Lidwoorden 

Fase 2: telbaar en ontelbaar 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Kan jij al het eten/drinken vinden? (17)
Schrijf de woorden op en zet de betekenis erachter
Ontbijt bij ons thuis
Als ontbijt eet ik vaak een boterham.
Daarop doe ik boter en kaas of hagelslag.
Soms eet ik ook een ei of worst.
Mijn broertje eet yoghurt en fruit in de ochtend. Een banaan, een mandarijn, een appel of een peer.
Ik drink thee zonder suiker, mijn moeder drinkt koffie met suiker en melk.
Mijn broertje drinkt sinaasappelsap.

Slide 9 - Slide

Lees de tekst eerst voorl. Laat de leerlingen de opdracht dan eerst zelfstandig maken. Daarna mogen verschillende leerlingen de woorden op het bord markeren en vertellen wat ze betekenen. De leerlingen moeten hun lijst aanvullen/verbeteren.
Wat eten Nederlanders?

Slide 10 - Mind map

Laat ze de woorden opschrijven die vooral passen bij NEDERLAND. Denk aan stamppot, kaas, boterhammen.

Slide 11 - Slide

Hadden ze deze allemaal genoemd? Weten ze wat het is?
Spel; lekker of vies
A: Ik vind ... lekker. Ik denk dat ....
... ook lekker vindt.
B: Ja, ik vind ... ook lekker OF Nee, ik vind ... vies!

Slide 12 - Slide

De leerkracht heeft een bal, zegt de tekst van A en vult dit in met een woord. bv. Ik vind kruidnoten lekker. Ik denk dat Sanne dat ook lekker vindt. Dan gooit de leerkracht de bal naar Sanne. Zij antwoordt met zin B waarbij ze kiest of ze het ook lekker of vies vindt. Als ze het vies vindt, gooit ze de bal terug. Als ze het lekker vindt, bedenkt ze een nieuwe zin met iets dat zij ook lekker vindt en kiest een andere leerling uit om de bal naar toe te gooien. 
Gesprekje bij de bakker
Bakker: Wie is de volgende?
Klant: Ik!
Bakker: Wat mag het zijn voor u?
Klant: Een groot bruin brood gesneden en 2 croissants alstublieft.
Bakker: Verder nog iets?
Klant: Ook nog een aardbeientaartje alstublieft.
Bakker: Is dat alles?
Klant: Ja, dat is alles.
Bakker: Alles samen is dat €8,90 alstublieft.
Klant: Alstublieft.
Bakker: Bedankt. Hier heb je 1 euro en 10 cent terug.
Klant: Bedankt.
Bakker: Tot ziens!
Klant: Tot ziens!

Slide 13 - Slide

Lees deze eerst voor. Eventueel met een goede leerling samen. Daarna vertalen we het gesprekje en gaan de leerlingen in 2-tallen oefenen. Een aantal groepjes spelen het uit voor de klas. 
Leerlingen van fase 2 kunnen de tekst aanpassen met andere boodschappen en een ander geldbedrag (eventueel met pinpas betalen).
29 januari 2024

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

vandaag:
Welke woorden heb je de vorige les geleerd?
grammatica: de & het
(oefening)
bijwerken woordenlijst

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

AAN DE SLAG
Schrijf de uitleg over lidwoorden in je woordenlijst (zie quicktask).
Klaar? Ga naar de extra oefeningen lidwoorden en  ga aan de slag.


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

LIDWOORDEN
Wat zijn lidwoorden?

--> de
--> het
--> een

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

WANNEER GEBRUIK JE LIDWOORDEN?
Voor elk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord = een ding, een dier of een persoon.

Voorbeeld: een appel, het huis, de hond


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

LIDWOORD: EEN
Dit kan je voor elk woord zetten.

Voorbeeld: een koe, een mens, een baby, een dier, een appel, een tafel, een boek

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Helaas zijn er geen echte regels!
Maar er zijn wel een paar richtlijnen die je kunnen helpen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

het
Altijd bij verkleinwoorden in het enkelvoud.
het bloempje
het huisje
het balletje
het kettinkje

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

het
bij landen en plaatsnamen
het kleine Nederland
het mooie Amsterdam

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

het
bij stofnamen
het ijzer
het hout
het zilver
het goud
het papier

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

het
altijd bij talen
het Nederlands
het Engels
het Turks
het Arabisch

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

het
altijd bij windrichtingen
het oosten
het westen
het zuidoosten
het noordwesten

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

de
bij vruchten, bomen en planten
de appel, de peer
de eik, de palm
de roos

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

de
bij rivieren en bergen
de Maas, de Rijn, de Nijl
de Mount Everest

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

de
bij cijfers en letters
de zes, de twintig
de a, de b, de x

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

de
bij de meeste woorden voor personen
de ober
de boer
de buurvrouw
de verkoper
de oom

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

conclusie
Er zijn te veel regels om te leren.
Er zijn veel uitzonderingen op de regels.

De meeste Nederlandse woorden zijn de-woorden.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

het
verkleinwoorden
landen/plaatsnamen
stofnamen
talen
windrichtingen
de
vruchten/bomen/planten
rivieren/bergen
cijfers/letters
personen

Slide 32 - Slide

samenvattend
Een overzicht met de belangrijkste categorieen.

Slide 33 - Video

Deze kunnen de leerlingen zelf thuis kijken als ze meer uitleg willen.
oefening lidwoorden
29 propjes in de klas - 5 minuten
Zoek een propje. Lees het woord.
Ga naar je schrift
Schrijf het woord op. Zet er de of het voor.
Woord vergeten --> pech!
Pak een nieuw propje.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Hoe eten Nederlanders?
  • aan tafel?
  • wanneer (tijd)?
  • met/zonder bestek?
  • speciale gelegenheden (Kerst, verjaardag, Pasen)

Ik denk dat Nederlanders ... 

Slide 35 - Slide

Bespreek de 3 vragen eerst in groepjes en daarna klassikaal.
Ze kunnen de zin beginnen met: Ik denk dat Nederlanders bv. meestal aan tafel eten met het gezin.

Bij het beantwoorden van elke vraag kan je de leerlingen laten opstaan als zij dat ook doen. bv. Ga staan als je ook met mes en vork eet/als je met Kerst gaat gourmetten/als je met Pasen eieren eet.
EXTRA OEFENINGEN LIDWOORDEN
1) https://nt2taalmenu.nl/nt2-a2-grammatica-lidwoord-oefening2/
2) https://www.jufnt2.nl/grammatica/lidwoorden-invullen/de-of-het-invullen-1
3) https://wordwall.net/nl-nl/community/nt2-lidwoorden-de-het-een

Slide 36 - Slide

This item has no instructions