Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 3

1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
Quizlet live 
Repasar hay y estar
El adjetivo
(het bijvoeglijk naamwoord)


Slide 2 - Slide

Quizlet live

Slide 3 - Slide

¿Qué significa HAY?

Slide 4 - Open question

Hay (er is/er zijn)
+ un/una:                 hay un hotel en el centro
+ mucho/poco:                   hay muchas turistas en España
+ un número:                 hay tres personas en la casa

Slide 5 - Slide

¿Qué significa ESTAR?

Slide 6 - Open question

Estar (zich bevinden/liggen)
                    + el/la:      la estación está en el centro
+ los/las:   los libros no están aquí

Slide 7 - Slide

Wat iemand of iets is 
Waar iemand of iets is
Er is/ er zijn
HAY
ESTAR
SER

Slide 8 - Drag question

... muchas bicicletas en Holanda.
A
Son
B
Hay
C
Está
D
Están

Slide 9 - Quiz

Nosotros ... en Zwolle.
A
hay
B
está
C
están
D
estamos

Slide 10 - Quiz

¿... una biblioteca en el centro?
A
está
B
están
C
son
D
hay

Slide 11 - Quiz

La estación no ... cerca de mi casa.
A
está
B
es
C
son
D
hay

Slide 12 - Quiz

Adjetivo
(bijvoeglijk naamwoord)


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 13 - Slide

Het bvnw zegt iets over het znw
De gezellige man
De mooie tekening
De kleine hond
Het dure horloge
De smalle straat
Het moderne huis
Het oude museum

Slide 14 - Slide

In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord, in het Spaans (bijna altijd) erachter:
Het mooie huis >              La casa bonita
Het oude kasteel >                 El castillo antiguo
Het kleine museum >             El museo pequeño
De knappe man >                  El hombre guapo
De lelijke auto >            El coche feo
De moderne kerk >                    La iglesia moderna

Slide 15 - Slide

Je hebt bvnw die op een -o eindigen:
deze passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen (mannelijk/vrouwelijk, meervoud/enkelvoud)
El mercado bonito
Los mercados bonitos
La casa bonita
Las casas bonitas

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Es una casa ...
A
bonito
B
bonita
C
bonitos
D
bonitas

Slide 18 - Quiz

Son unas iglesias ...
A
antiguo
B
antigua
C
antiguos
D
antiguas

Slide 19 - Quiz

Es un perro ...
A
pequeño
B
pequeña
C
pequeños
D
pequeñas

Slide 20 - Quiz

Son unas maletas ...
A
caro
B
cara
C
caros
D
caras

Slide 21 - Quiz

... en je hebt bijvoeglijke naamwoorden
die niet op een -o eindigen:
interesante (interessant)
grande (groot)
actual (actual)
fácil (makkelijk)
difícil (moeilijk)

Slide 22 - Slide

Son unos edificios muy ...
A
grande
B
grandes

Slide 23 - Quiz

Es un libro ...
A
interesante
B
interesantes

Slide 24 - Quiz

Es una pregunta ...
A
fácil
B
fáciles

Slide 25 - Quiz

Guapo/a
A
Leuk
B
Goed
C
Knap
D
Fijn

Slide 26 - Quiz

Antiguo/a
A
Modern
B
Oud
C
Boos
D
Gezellig

Slide 27 - Quiz

Difícil
A
Lekker
B
Gezellig
C
Moeilijk
D
Makkelijk

Slide 28 - Quiz

Qué significa:
Es un supermercado antiguo

Slide 29 - Open question

Qué significa:
Es un puerto bonito

Slide 30 - Open question

Qué significa:
Es una iglesia moderna

Slide 31 - Open question

Qué significa:
Es una plaza grande

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Link

Los deberes:
Libro: 2.06, 2.07
Quizlet:
Unidad 2: El lugar donde vivo (adjetivos)

Slide 34 - Slide